‘Indonesiërs werden gewaarschuwd voor mensen met blauwe ogen’


Studenten van het ROC Amsterdamse Plus vertellen het verhaal van Anne-Ruth Wertheim
Amsterdam-Oost

Studenten van het ROC Amsterdamse Plus ontvangen Anne-Ruth Wertheim in het lokaal van hun school om haar te interviewen over haar jeugd in voormalig Nederlands-Indië. Mevrouw Wertheim is geboren in Nederlands-Indië als dochter van twee witte, Nederlandse ouders. Ze groeide op in een huis met bedienden,  en had er een geprivilegieerde positie. Toen Japan Nederlands-Indië bezette, veranderde alles. Ze moest met haar zusje, broertje en moeder naar een Japans interneringskamp op het eiland Java, haar vader moest naar een apart kamp. Hij was Joods en daarom moesten de kinderen uiteindelijk ook naar een Joods kamp. Haar moeder was niet Joods, maar besloot te doen alsof zodat ze bij haar kinderen kon blijven. Haar vader zag mevrouw Wertheim pas na de bevrijding van het kamp terug. Hierna ging het gezin naar Nederland.

Tijdens het interview bekijken de studenten een film die mevrouw Wertheim heeft gemaakt over haar jeugd in het kamp. De film is gebaseerd op het ganzenbord dat haar moeder had gemaakt in het kamp, en op een piepklein boekje met tekeningen van mevrouw Wertheim en haar broertje en zusje, gemaakt met naar binnen gesmokkelde potloden en papier. In het kamp waren de omstandigheden erg slecht, er was veel ziekte, het was heet en er was weinig eten. Je wist nooit waar je aan toe was.

Kunt u wat over de mensen in het kamp vertellen? Zaten er ook Indonesiërs in het kamp?        
‘Nee. Mensen die ‘half half’ waren hoefden niet het kamp in, en ook niet als je één grootouder had die Indonesisch was. Als je een klein beetje Indonesisch was had je vaak een beetje een beige huid en zwart haar. In de loop van de oorlog stuurden ze ook mensen die ‘half half’ Indonesisch waren of een kwart of driekwart, naar het kamp. Maar alleen als ze lichte ogen hadden. Dat is ontzettend dom, want soms had je lichte ogen ook al had je wel een Indonesische grootouder, en dan moest je toch het kamp in. Een rare toestand eigenlijk. Er hingen ook overal posters om de Indonesiërs te waarschuwen voor mensen met blauwe ogen, met de Indonesische tekst ‘giftige ogen’, en te zeggen dat als je iemand met blauwe ogen tegenkwam buiten het kamp, je die naar een Japans hoofdbureau moest brengen. Als ze mij buiten het kamp hadden gezien, zou ik dus worden gesnapt met mijn lichte haar en ogen.’

Ik kan me voorstellen dat de mensen in het kamp ook depressief waren of traumatische ervaringen hebben opgedaan. Hoe werd in die tijd omgegaan met geestelijke gezondheid?
‘Wat een interessante vraag. Mensen steunden elkaar natuurlijk wel, vriendinnen onder elkaar bijvoorbeeld. Maar de meeste mensen praatten er toen niet over als je nare dingen had meegemaakt, en dat is het stomste wat er bestaat. Mijn moeder deed dat met ons wel, zowel in het kamp als na afloop, en mijn vader toen hij terug was ook. Ik hoop dat jullie later ook aan anderen zullen vertellen hoe belangrijk het is om te praten. Dat hoeft niet alleen over oorlog te gaan, je kan natuurlijk ook andere rottige dingen of ongelukken meemaken. Praten wanneer je nare dingen hebt meegemaakt is ontzettend belangrijk.

‘Na de oorlog ben ik in therapie gegaan, omdat ik overdreven beroerd werd als ik bijvoorbeeld niet wist hoe laat de bus kwam. Door therapie kwam ik erachter dat dat door het kamp kwam. De bazen konden op het ene moment zeggen: jullie krijgen morgen geen eten, jullie moeten naar een ander kamp, jullie moeten voor straf appèl gaan staan, of dat het water werd afgesloten. Als zoiets gebeurde wilde je natuurlijk naar je moeder want zij moet jou beschermen. En met mijn vader in een ander kamp was zij de enige die dat kon. Maar dan zag ik aan haar gezicht, aan haar ogen, dat zij het ook niet wist. En dat was het erge: dat ik dus eigenlijk niet beschermd was. Wanneer ik later geen invloed op dingen had, werd ik daar heel ongerust van. Dat ik door therapie nu weet dat het door het kamp komt, maakt het minder erg.

Denkt u dat racisme ooit verdwijnt?
‘Ik hoop van wel. Ik wil dat er geen racisme is. Daar ben ik al vanaf dat ik uit dat kamp kwam, toen ik tien jaar was, altijd mee bezig geweest. Ik ben benieuwd hoe jullie hier zelf over denken. Het helpt hierbij als er uiteindelijk mensen zijn die allerlei verschillende achtergronden hebben, zoals ik zelf (Joods en niet-Joods), jullie en ook mijn kinderen en kleinkinderen. Die zijn Nederlands-Frans en Nederlands-Mexicaans. Want denk aan mensen die tegen de Joden zijn, die hebben natuurlijk moeite met mij. Ik ben niet helemaal Joods, dus wat ben ik dan? Juist die grenzen rondom een groep, van die is wel een Jood en dat is niet een Jood, hoort bij racisme. Als iedereen door elkaar lopende achtergronden heeft, wordt het moeilijker om mensen te discrimineren.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892