‘In Indonesië was het ’s avonds gezellig op straat, hier was er niemand’
Valentina, Mila, Mick en Dex vertellen het verhaal van Huib Abel
Indonesië
Valentina, Mila, Mick en Dex gaan Huib Abel (1944) interviewen. Hij groeide op in Indonesië en Papoea-Nieuw-Guinea en vertelde hierover al in de klas, dus de interviewers weten al aardig veel over hem. Toch hebben ze nog heel veel vragen. Meneer Abel heeft ook waaiers mee, dat maakt nieuwsgierig.
Hoe was uw jeugd?
‘Ik groeide op in Indonesië en in Papoea-Nieuw-Guinea. Daar had ik een heerlijke vrije jeugd zonder telefoons en regels. Nederland was er de baas, maar dat merkte ik niet. We woonden bij het bos en de zee, zwommen, keken vogels, jaagden, schoten op duiven, wilde zwijnen. Het vlees werd verdeeld onder iedereen.
Naar school gingen we met het pontje en daarna moesten we 8 km lopen. Dat is niet zo ver maar omdat zo warm was, vooral als je terugliep in 38 graden, was dat best zwaar. Ik liep op blote voeten en het asfalt werd heel heet. Dan zocht ik plekjes langs de weg waar gras lag. Als ik bij het pontje kwam en we op het bootje moesten wachten, gingen we lekker zwemmen ook al mocht dat niet van onze ouders. Ons haar was nat als we thuiskwamen dus dan werden we toch betrapt.
Mijn school was een missieschool, opgericht door broeders en geestelijken. Vroeger kwamen priesters naar de koloniën om te helpen. Die noemden ze missionarissen. Dan richtten ze een school op met het geld van Nederland. De missionarissen hadden meestal gestudeerd en gaven ook de lessen. Ze waren heel streng.
Omdat we in een Nederlandse kolonie woonden moesten we alles leren over de Nederlandse geschiedenis en aardrijkskunde. Dan zit je daar lekker in de tropen en denk je: wat ik moet ik daarmee? Met tulpen die op zandgrond groeiden en welke stations je tegenkwam van Den Haag naar Den Helder… ik had nog nooit een trein gezien!’
U heeft twee maal moeten vluchten. Waarom was dat?
‘Indonesië was 350 jaar een Nederlandse kolonie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bezette Japan Indonesië en was Nederland niet langer de baas. Toen Japan in 1948 zijn troepen terugtrok wilde Indonesië niet dat Nederland opnieuw de baas zou zijn. Ze wilden vrij zijn. Een strijd om onafhankelijkheid volgde. Nederland stuurde troepen naar Indonesië, zogenaamd om de orde te handhaven maar in feite was dat om de onderdrukking door Nederland voort te zetten.
Mijn vader zat bij de KNIL en had een eed afgelegd aan de Nederlandse koning om het land te verdedigen. Wie ga je dan steunen? Ga je vechten voor je eigen land en steun je Indonesië of doe je wat je hebt beloofd omdat je een eed hebt afgelegd? In het laatste geval zou hij zijn moeder nooit meer zien en vechten tegen zijn eigen volk. Dat is een hele moeilijke keuze. Mijn vader zei dat hij niet twee heren kon dienen en deed altijd wat hij beloofd had. Hij bleef dus trouw aan zijn eed en belofte en vocht tegen zijn eigen mensen.
Dat vond hij vreselijk. Het werd hem op een gegeven moment ook te heet onder de voeten en hij besloot te stoppen met soldaat zijn en vluchtte met ons naar Papoea-Nieuw-Guinea. Daar had ik een heerlijk leven. Maar mijn vader werd gezocht en toen in 1962 Papoea werd overgedragen aan Indonesië vluchtten we naar Nederland. Zijn moeder heeft hij nooit meer teruggezien…’
Hoe was dat voor u, om naar Nederland te gaan?
‘Verschrikkelijk. Ik was bijna in een gekkenhuis beland. Het was zo’n andere wereld. Ik was zo vrij opgegroeid en in Nederland waren bijna geen vogels, het was koud er was bijna niemand op straat ‘s avonds. In Indonesië is het in de avond op straat juist heel gezellig, we zaten dan altijd buiten met een gitaartje en maakten muziek
Ook merkte ik veel van discriminatie, ze noemden me ‘blauwe’ en drongen voor me in de rij als ik stond te wachten. Dan zeiden ze: wat moet je blauwe! Maar… ik beoefende al jarenlang een gevechtsport. Pencak Silat. Dat was hier toen nog niet bekend en daarmee vloerde ik ze altijd. Dat verwachtten ze niet want ze waren veel groter dan ik. Daardoor kregen ze respect.
Pencak Silat is een soort Chinese Kungfu die heel sierlijk is en bevat ook kleine stukjes yoga. Iedereen, mannen en vrouwen, doet dat in Indonesië en ik beoefen het nog steeds. Je mag bij de bruine band een wapen uitkiezen om je in te specialiseren. Dat kan van alles zijn, een zwaard maar ook een gebroken bezemsteel als speer, een aardappelmesje. Maar met deze wapens mag je niet rondlopen. Daarom koos ik voor een wandelstok, die mag je overal mee naar toenemen.
Vrouwen hadden ook vechtwaaiers, mooie grote waaiers met vlijmscherpe mesjes aan de uiteinden. Als een dame wordt lastig gevallen dan gooien ze de waaier met mesjes met een grote krachtige zwaai uit…’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.