‘In het kamp woonden we met 99 nonnen in een loods’


Fenna, Yonis, Lena en Sardar vertellen het verhaal van Peter Rufi
Indonesië

Fenna, Yonis, Lena en Sardar van basisschool De Schelp in Eindhoven interviewen Peter Rufi (1939) over zijn jeugd in Indonesië. Zijn ouders waren, net als zijn voorouders, naar voormalig Nederlands-Indië geëmigreerd waardoor hij daar is geboren. Ze spreken over hoe het was om daar op te groeien, en je vader meer dan drie jaar niet te zien.

Hoe kwamen uw voorouders in Indonesië terecht?
‘Vanuit Europa zijn mijn voorouders naar Nederlands-Indië gegaan om werk te vinden en geld te verdienen. Ook mijn ouders waren kinderen van Europeanen die naar Nederlands-Indië zijn getrokken. Wij waren niet rijk maar we waren wel rijker dan de mensen daar.

Het werk dat de oorspronkelijke bewoners daar hadden, verdiende niet goed. Bij mijn ouders in huis konden ze meer verdienen. Ze kregen een goed loon, ze aten mee en kregen kledinggeld bij ons. Het was fijn dat er mensen waren die in huis werkten, er was altijd iemand die je bed opmaakte, kamer schoonmaakte, eten kookte, die de tuin voor je deed. Ik was toen nog een kind dus ik had daar verder geen moeite mee. Mijn vader en moeder vonden het natuurlijk heel fijn dat zij hulp kregen.’

Hoe was het tijdens de Japanse bezetting?
Toen de Japanners Nederlands-Indië veroverden en de Japanse bezetting begon, moesten wij het kamp in. We hebben daar drieënhalf jaar vastgezeten, ik was toen drieënhalf jaar oud. In het kamp waren er geen spelletjes of speeltuinen dus we bedachten zelf onze spelletjes. We bouwden hutten met takken, deden zakdoekje leggen of speelden rovertje.

In het kamp heb ik geen honger geleden want mijn moeder werkte in de keuken. Ik heb daar niet heel veel gekke dingen meegemaakt. Wel heb ik eens gezien dat de Japanners, de mensen die de baas waren, vrouwen een pak slaag gaven omdat ze iets gestolen hadden.

In het kamp woonde iedereen in loodsen. Wij woonden in een loods met 99 nonnen. Een van de nonnen had geiten. Ik ben eens het hok van de geiten ingegaan, maar ik was vergeten het hek achter mij dicht te doen. Alle geiten liepen naar buiten, over de net gewassen witte kleden die op het gras lagen te drogen. De kleden zaten daarna vol met geitenpootjes. Voor straf moest ik alle kleden met de hand wassen.

Toen ik veel ouder was, vertelde mijn moeder dat mijn vader ter dood was veroordeeld want in de ogen van de Japanners was hij een oorlogsmisdadiger. Hij had namelijk benzine en olie in brand gestoken om te voorkomen dat de Japanners die konden gebruiken. Hij moest zijn eigen graf graven, en wij waren daarbij. Hij kreeg een klap met een zwaard in zijn nek en viel in zijn graf. Wij dachten dat hij dood was. De volgende dag stond ik met mijn moeder bij de kade te wachten op de boot toen ik ineens mijn vader zag staan. Toen kwamen we erachter dat hij niet was overleden.’

Hoe was het om uw vader weer terug te zien na de Japanse bezetting?
Mijn moeder vertelde mij op een dag dat mijn vader in een ander kamp zat. Ik wist toen nog niet wat een vader was. Ze zei dat hij een man was, maar ik wist ook niet wat dat was. Ze wees naar de Japanners, maar voor mij waren zij de boosdoeners.

Toen de oorlog voorbij was, werden wij door de kampcommandant bij elkaar geroepen en werd er verteld dat de oorlog voorbij was. Op dat moment werd de rood-wit-blauwe vlag gehesen en het Wilhelmus gezongen. Dit had ik nog nooit gehoord. Iedereen huilde, ook ik begon te huilen. Tot op de dag van vandaag krijg ik tranen in mijn ogen als ik het Wilhelmus hoor.

Na de oorlog zat ik buiten in de tuin te spelen, mijn moeder was binnen in het huis. Er kwam een man aangelopen met een te klein Japans uniform aan. Het was een grote man, hij zag eruit als een Hollander: rossig haar, blauwe ogen, een baard en een snor. Hij kwam naar mij toe en vroeg aan mij: ben jij Peter Rufi? Ik zei: ja meneer. Toen zei hij: dan ben ik je vader. Ik geloofde het niet, dat kon helemaal niet want mijn vader zit in het kamp. Mijn moeder hoorde het gesprek en rende naar buiten om hem in de armen te vliegen. Ik dacht dat hij mijn moeder aanviel, ik pakte mijn klompen en begon hem te slaan. Na een tijd begon ik hem als vader te zien en van hem te houden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892