‘In het kamp kregen we stijfsel te eten, waarmee je behang op de muren plakt’
Rachit, Elina en Dominique vertellen het verhaal van Anton Stephan
Suriname
Rachit, Elina en Dominique worden hartelijk ontvangen door Anton Stephan (1933). Hij staat al te wachten bij de deur als de leerlingen van basisschool De Schelp in Eindhoven aankomen. Ook de kat is blij dat ze er zijn en laat zich lekker verwennen door de kinderen. Foto’s van zijn ouders hangen aan de muur. De 91-jarige Anton Stephan is geboren in Bandoeng in Indonesië. In 1946 kwam hij op 13-jarige leeftijd voor de eerste keer naar Nederland nadat hij eerst in een Jappenkamp en daarna in een Bersiapkamp had gezeten. Na een tijd in Suriname te hebben gewoond, kwam hij weer naar Nederland om nooit meer weg te gaan.
Hoe vond u het Japanse kamp?
‘Dat was niet fijn, maar ik was gelukkig nog jong. De Japanners wilden alle witte mensen het land uit hebben. Ze hielden ons gevangen in kampen en zorgden slecht voor ons. Eerst moesten we met meerdere gezinnen, alleen vrouwen en kinderen, in woningen in een deel van de stad wonen, met prikkeldraad eromheen. Daarna werden we verplaatst naar scholen en werden de vrouwen en kinderen gescheiden. We moesten steeds kleiner gaan wonen. Mijn oma was ook mee en zij is in het kamp overleden.
De oudere mannen die niet konden werken, sliepen met de kinderen in de lokalen. Er lagen wel 45 kinderen in een lokaal. Als kinderen gingen we niet naar school. Vanaf 10 jaar moest je mee werken en helpen het kamp op orde te houden. Toen ik terugkwam in Nederland had ik vier jaar school gemist en zat ik met veel jongere kinderen in de klas. Dat vond ik niet leuk, na school was ik daarom altijd aan het leren om mijn achterstand in te halen, ik kon niet gaan spelen. Dat heb ik wel gemist. Ik had toen nóg geen normaal leven.’
Wat aten jullie in het kamp?
‘In het kamp kregen we heel slecht te eten. In de ochtend kregen we stijfsel te eten, waarmee je normaal behang op de muren plakt, met een beetje rijst erdoor. In de middag weer een handje rijst en ’s avonds rijst met een heel klein beetje groente. We kregen veel te weinig te eten en daardoor werden heel veel mensen ziek. We mochten niet naar de dokter, we moesten elkaar helpen met wat er was. In het kamp moesten we alles zelf doen. Ik moest met de jongens van mijn leeftijd de toiletten schoonmaken en het land bewerken.’
Waarom vond u het niet leuk in Haarlem?
‘Toen we weg mochten uit het kamp, werden we naar Nederland gebracht. We kwamen in Haarlem wonen nadat ook in Nederland de oorlog net afgelopen was. We leefden in pensions waar ook voor ons werd gekookt. Alles was op de bon en iedereen had honger. De mensen uit de kampen waren extra verzwakt en moesten aansterken en daarom kregen we een dubbele portie bonnen. Het pension nam onze bonnen in, maar gaf ons er niet dezelfde hoeveelheid eten voor terug. We hadden geen eigen plek. We hebben op verschillende plaatsen gewoond en zijn daarna naar Suriname vertrokken.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.