‘In het kamp dacht ik: wat hebben ze hier toch rare kleren aan’


Parker en Jana vertellen het verhaal van Deborah Maarsen
kamp RavensbrückAmsterdam-Zuid

Na het zoeken van de muteknop kunnen Jana en Parker van de Anne Frankschool eindelijk Deborah Maarsens stem horen en kan het online interview beginnen. Vroni kan er helaas niet bij zijn. Ze is op het ijs gevallen en ligt op bed. Gelukkig kunnen Parker en Jana al haar vragen stellen. Deborah (1942) is orthodox-joods en heeft als kind in verschillende concentratiekampen gezeten. Door vele wonderen heeft het hele gezin alle gruwelijkheden overleefd. Na afloop van haar indrukwekkende verhaal geven Parker en Jana haar een digitale knuffel.

U was erg jong, wat kunt u zich nog herinneren?
‘Ik herinner me dat we vanuit Kamp Ravensbrück in veewagens naar Bergen-Belsen zijn vervoerd. En dat de Britten ons daar bevrijd hebben. Ze gaven ons wit brood, melk en chocola. Heel veel kinderen waren uitgehongerd en aten het veel te snel op. Hun maagjes konden dat niet verdragen. Daar zijn toen nog kinderen aan overleden. Mijn oudste zus was heel slim. “Ik vertrouw het niet,” zei ze. “Ik heb nog nooit wit water gezien”. Ze pakte de melk van ons af en redde zo ons leven.’

Wat voor eten kreeg u in het concentratiekamp ?
‘We kregen nauwelijks iets te eten. Mijn moeder heeft zelfs vaak haar eigen eten uit haar mond gespaard om ons in leven te houden. Ik herinner me een hele vieze soep. We werden bewaakt door Kapo’s. Dat waren misdadigers die uit de gevangenis waren gehaald om ons te bewaken, echt geen lieverdjes. Ik was een kind van twee en dus schattig. Op de een of andere manier raakte ik met één van die bewakers bevriend. Als ze ’s ochtends koffie gingen drinken, pikte ik stiekem suikerklontjes en verdeelde die onder mijn zusjes. Suiker was toen als goud. Zonder dat ik het wist, heb ik zo ons leven gered. Die Kapo’s hadden ook hele enge, grote, zwarte politiehonden. Die blaften altijd en beten ons ook. Ik ben mijn hele leven doodsbang gebleven voor zwarte honden. Ik kan me ook nog herinneren, dat was aan het eind van de kamptijd, dat ik dacht: wat heeft iedereen hier toch rare kleren aan! Als ik later groot ben, dan ga ik hele mooie kleren kopen. Ik wil nooit meer in gevangeniskleren lopen!’

Was er ook iets van school in het kamp?
‘Nee, ik ging pas naar school toen ik bijna vijf was. Tot die tijd was er niks. Geen kleuterschool, geen speelgoed. Ik wist niet eens wat speelgoed was. Ik zat eigenlijk altijd alleen maar op mijn vingers te zuigen van de honger. Ik had wel een heel klein lapje, gewoon een stoffen doekje, en dat noemde ik mijn numnum. Ik weet nog goed wat mijn eerste speelgoed was. Ik was toen vijf, het was na de oorlog. Mijn vader had op straat een plankje gevonden. Dat heeft hij in het plafond geschroefd met twee touwen eraan en zo had ik een eigen schommel. Dat was mijn eerste speelgoed, dat vergeet ik mijn leven lang niet meer.’

Hoe kijkt u terug op de oorlog, die u zo jong meemaakte?
‘Ik besef steeds weer dat wij heel vaak zo ontzettend veel geluk hebben gehad. Het hele gezin heeft het overleefd. Soms vraag ik me af waarom ik het nou wel heb gered en waarom zes miljoen Joden het niet kunnen navertellen. Daar voel ik me soms heel erg schuldig over. Aan de andere kant voel ik me ook bevoorrecht dat ik nog in leven ben. Daarom wil ik ook iets met mijn leven doen. Ik zet me bijvoorbeeld in voor jonge kankerpatiënten. Ik voel dat ik dat verplicht ben tegenover al die mensen die het niet overleefd hebben. Ik vind het zó bijzonder dat ik gered ben uit die vreselijke tijd. Dan kan ik niet zomaar verder gaan zonder iets met mijn leven te doen. En dat raad ik jullie ook aan; zorg later dat je óf een hobby hebt óf iets daadwerkelijk met je leven doet, want dat geeft een enorme inhoud aan je leven.’

       

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892