‘In Het Burgerweeshuis in Amsterdam was het heel erg koud en donker, we voelden ons daar niet gelukkig’


Martin, Lois, en Carice vertellen het verhaal van Leo van Zadel

Op weg naar Oostzaan nemen Martin, Lois, en Carice (Neeltje was ziek)in de auto de vragen door. Aangekomen schenkt meneer van Zadel een glaasje appelsap in. Daar zijn we wel aan toe, want het is buiten best warm. Enthousiast begint hij zijn verhaal.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘De oorlog brak uit toen ik 7 jaar was. We woonden in Amsterdam-West in de J. Franklinstraat, Je weet dat mensen vechten, maar je weet niet precies wat er gebeurt. Mijn vader was heel modern en wist veel van apparatuur, had ook een radio. We wisten dat Duitsland landen ging binnenvallen, ook Nederland. Je ziet dat er Duitsers zijn, mensen in een militair pak.Toen gebeurden er allerlei dingen. Rotterdam werd gebombardeerd, alles ging op de bon zoals brood, kleding enz. En dat was alleen nog maar het begin.’

Wat deed u als de bonnenkaart op was?
‘Dan moest je wachten tot de volgende maand. In het begin was het niet zo erg, maar in 1943 was er steeds minder te halen. Mijn moeder zei tegen mij en mijn broertje van 8 jaar; ‘gaan jullie maar brood halen.’ In de Jan Evertstraat had je bakker Stolk, waar we probeerden bonnen achter te houden. Als ze om onze bon vroegen, zeiden we dat we die al hadden gegeven. Door de drukte in de winkel vroegen ze er niet meer naar. Mijn moeder durfde dat niet, want dat is eigenlijk stelen. Zo hielden we een bon over en kon je weer een ander bood kopen. In 1944 kwam echt de hongerwinter. Dan moest je een sneetje brood met z’n vieren delen.’

Uw vader werd opgeroepen om voor de Duitsers te werken? Wat deed hij toen?
‘Alle mannen van rond de 40/45 jaar, moesten zich melden. Ze waren te oud om te vechten aan het front, maar de Duitsers vonden dat ze konden werken in hun fabrieken. Daar waren te weinig arbeiders. Mijn vader wilde dat niet, ook omdat mijn moeder veel ziek was. Hij bedacht een list. Hij sneed in zijn arm, bij zijn pols in de buurt, alsof het door een ongeluk was gebeurd. Deed suiker in de wond, dat ging zweren. Zo dachten ze niets aan hem te hebben. Hij  moest wel constant blijven opletten om niet opgepakt te worden.’

U heeft ook in een weeshuis gezeten, waarom was dat?
‘Mijn moeder was ziek, ze lag vaak in het ziekenhuis. Mijn vader kon niet voor ons zorgen, want hij werkte dag en nacht bij de post. Wij moesten toen naar het Burgerweeshuis in Amsterdam. Het was daar heel erg koud, donker en we voelden ons daar niet gelukkig. We gingen kort naar een ander weeshuis, maar daarna mochten we gelukkig weer naar huis.’

U heeft ook nog in Friesland gezeten?
‘Mijn zusje was net geboren in 1945. Een paar dagen daarna heeft mijn vader het voor elkaar gekregen dat wij naar Friesland werden gebracht. Dat ging via de PTT-post waar hij werkte. In een kleine vrachtwagen met een open bak, lagen balken waarop we konden zitten en daaroverheen was een tentdoek gespannen. We werden vanaf de Wiegbrug in Amsterdam met ongeveer drieentwintig kinderen naar het hoofdpostkantoor in Leeuwarden gebracht. In dorpen stonden pleegmoeders klaar om een kind uit te kiezen om voor te zorgen. Maar omdat mijn broer en ik bij elkaar wilde blijven, wilde niemand ons hebben. Pas aan het eind, in Nes stonden nog twee dames. Met z’n vieren moesten vanaf Nes naar het dorp Moddergat lopen.  Boven ons waren luchtgevechten met vliegtuigen aan de gang. Het was spannend om in een greppel te schuilen. We waren inmiddels gewend aan het gebrom van de vliegtuigen.
Ik bleef bij tante Anne, zo noemden we haar. Ik sliep in bedstee, dat is een bed in de muur. Naast mij Berend van 20, hij was een onderduiker. Als de Duitsers zouden komen, kon hij weg via een gat in de muur. Ik heb na de oorlog altijd contact gehouden met tante Anne.
Later herkende ik mijn vader haast niet, we hadden namelijk elkaar negen maanden niet gezien.’

U heeft ook nog in een kolonie gezeten, wat is dat?
‘Tijdens de oorlog waren mijn broer en ik niet gezond. Om aan te sterken gingen we naar een tehuis, een grote villa aan het begin van het bos. Maanden geleden ben ik er geweest om te kijken of ik de boom kon vinden waarin ik elke dag een letter van onze namen heb gekerfd. Tot mijn verbazing stond de boom er nog met de tekst van drieentachtig jaar geleden. (zie foto)

 Wist u al veel van het verzet?
‘Mijn vader heeft ons verteld dat hij met een stel mensen explosieven heeft weggehaald ergens in de ondergrondse gangen van het centraal station. Na de oorlog heeft hij ons de ondergrondse gangen van het postkantoor en het centraal station, dat lag aan elkaar vast, laten zien. Daar kon je je goed verstoppen en ik denk ook dat dat is gebeurd. Dat blijf je altijd onthouden. Mijn vader deed veel dingen en hij kwam niet altijd ’s nachts thuis. Wat hij precies deed weet ik niet.’

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892