‘In de winter vroeg een boer of ik mijn broek uit wilde trekken, hij wilde er een kool voor ruilen’
Ermias, Nyah, Keesje, Wende vertellen het verhaal van Annie van Soest-Pel
Prins Hendrikstraat 139, Zaandam
Op weg naar het huis van mevrouw Annie van Soest-Pel (93 jaar) zijn ze gespannen; de elfjarige Ermias, Nyah en Keesje en de tienjarige Wende. Hoe zou het zijn, wat zal mevrouw Van Soest-Pel zich nog herinneren en zou ze de vragen wel goed vinden? Maar niets van deze spanning blijkt nodig als de vrouw hen lachend tegemoet komt en vertelt dat ze naar het gesprek uitkijkt, maar zelf ook een beetje zenuwachtig is. Als we om de tafel zitten, loopt het gesprek eigenlijk meteen vanzelf.
Hoe vond u het toen de Duitsers binnen vielen?
Och mijn kind, dat was heel erg, je zag de vliegtuigen zo over vliegen. We keken altijd welke richting ze op gingen, zodat we wisten naar welke stad ze vlogen. Dan luisterden we naar Radio Oranje en konden we volgen of de vliegtuigen succesvol waren geweest. Aan de overkant van ons huis op de Prins Hendrikstraat woonde een familie die sympathiseerde met de Duitsers en als hij Duitse vliegtuigen over zag vliegen, riep hij vol trots; ‘Daar gaan we, nog even en dan worden we allemaal Duits.’ De hele buurt was daar erg boos over, maar ja wat kon je er aan doen?
Had u genoeg te eten tijdens de oorlog, en wat at u?
Als vijftienjarig meisjes ging ik op de fiets naar de Beemster en daar probeerde ik spullen voor eten te ruilen. Vaak kreeg ik tarwe, waar mijn moeder thuis brood van bakte. Zo hadden we in ieder geval iets te eten. Beleg was er niet en naarmate de oorlog voortduurde, werden de boeren minder gul met het geven van voedsel. Ik heb een keer een speelgoedtrein van mijn broer geruild voor wat graan. In de winter vroeg een boer of ik mijn broek uit wilde trekken, hij wilde er een kool voor ruilen. Maar dat deed ik niet, want het vroor en ik moest nog terug op de fiets. Toen kreeg ik niets te eten mee. Ook was er een gaarkeuken op de Burcht, waar ik af en toe soep haalde. Soms, wanneer de avondklok was ingegaan, schuilden er in het kanaal achter ons huis dekschuiten met groente. In ruil voor wat warme thee of soep voor de schippers haalden we met een bootje groente, wortelen, kolen en rapen. De schippers knepen dan een oogje dicht. Maar in de oorlog was er geen snoep, geen fruit, geen beleg en geen vlees of vis te eten.
Met welk gevoel kijkt u terug op de oorlog?’
Ik ben opgevoed met de gedachte: ‘Als je wakker wordt, moet je goed doen’. Dit zei mijn moeder altijd en daar leefde de familie naar. Elke dag zag je mensen in nood, kinderen die het moeilijk hadden, Joodse gezinnen die moesten vluchten en Rotterdammers in nood. Elke dag kijken wat je voor een ander kan betekenen zorgde ervoor dat we veel mensen hebben kunnen helpen en redden. Die instelling heb ik na de oorlog ook nageleefd: doe ‘s ochtend je ogen open en als je iemand kan helpen, dan doe je dat.
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.