‘In 1941 hoorde ik voor het eerst dat ik Joods ben’
Nora, Boris, Dex, Faizalina vertellen het verhaal van Marian Smook
Amsterdam-WestAmsterdam-West
Nora, Boris, Dex en Faizalina van de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West lopen van hun school naar mevrouw Marian Smook. Ze is in 1932 geboren. Ze was dus al zeven toen de oorlog uitbrak en heeft veel herinneringen. Haar moeder was Joods.
Wist u dat u Joods bent?
‘Ik wist helemaal niet dat mij moeder uit een Joodse familie kwam. Mijn vader was niet Joods, maar hij ging bij mijn moeder weg. In 1941 hoorde ik voor het eerst dat ik Joods ben. Ik werd door de Duitsers ingedeeld bij een groep mensen die vermoord moesten worden. Ik zat op de Anne Frank school, maar die heette toen nog niet zo. Wat erg was, is dat er steeds minder kinderen naar school kwamen. We wisten niet waarom. We hoorden het woord “weggehaald”. We wisten wel dat dat iets heel ergs was. De klassen werden steeds leger. Mijn ooms waren ook weggehaald, we hoorden er nooit meer iets van, verdwenen. Ook mijn grootouders waren weggehaald. Op een bepaald moment heeft het hoofd van de school gezorgd dat wij met een groepje ‘hongerkinderen’, mee mochten naar Overijsel. Hongerkinderen waren kinderen die weinig eten hadden. Bij boeren in het oosten van Nederland was meer eten en ze konden die kinderen wel wat eten geven.’
Hoe ging u naar het Oosten van Nederland?
‘Met mijn broertje en zusje en heel veel andere kinderen gingen we in een dekschuit. Dat was een boot om spullen te vervoeren, maar nu gingen wij erin. We zijn weggegaan in de winter, ‘s nachts in het geheim, want het mocht eigenlijk niet van de Duitsers. We zaten op stro en kregen een homp brood, daar waren we heel blij mee. We kwamen aan in Kampen. Daar werden we weer op stro gelegd om te gaan slapen. De volgende ochtend kwamen auto’s en werden we naar Ommen gebracht. In Ommen werden we naar een school gebracht, waar we uitgeput gingen zitten. Eén voor één kwamen dorpsbewoners een kind uitzoeken. Je zat zenuwachtig te wachten of je gekozen zou worden of niet.’
‘Mijn zusje werd meteen uitgenodigd door een stel dat een winkeltje had in het dorp. Zij hadden zelf geen kinderen en vonden het leuk om voor een kind te zorgen. Ik werd ook uitgenodigd. Door een familie die drie grote zonen hadden en een dochter met het syndroom van Down. Ze hoopten dat ik vriendinnetjes met haar zou worden. Het was akelig dat zij verdrietig was, maar ik wilde heel graag bij de andere kinderen horen en niet met het kindje met het syndroom van Down spelen. Die ouders werden boos en ik werd buitengezet. Toen heb ik heel hard staan gillen en toen kwam een buurman naar mij toe en die zei: ‘Je mag over tien dagen bij ons in huis.’ Met dat gezin heb ik het einde van de oorlog meegemaakt. Op 11 april zijn we bevrijd in Ommen.’
‘De vader van het gezin waar ik zat, had een schuilkelder in de tuin gegraven. Een kuil met planken erop en gras eroverheen. Op een avond kwamen veel vliegtuigen en er reden tanks. Die moesten de brug over. Maar de Duitsers hadden de brug opgeblazen. Ook hadden de Duitsers de bomen omgehakt. Die lagen over de weg zodat de tanks daar niet konden rijden. Er kwam hulp van vliegtuigen. Toen het even stil was, gingen we naar de schuilkelder. Maar we waren zo zenuwachtig dat we steeds moesten plassen. Dat was heel eng, want dat kon niet in de schuilkelder, dat zou te vies worden. Dan moest je hopen dat als je buiten plaste er niet net een bombardement zou zijn.’
Wanneer zag u uw moeder weer?
‘Aan het einde van de oorlog wist ik niet of mijn moeder nog leefde. Ik kon geen contact met haar hebben, want ze zat ondergedoken. In mei kon ze ons voor het eerst met een brief bereiken en pas in augustus kon ze naar ons toe komen om ons te halen.’
‘In die tijd hadden de vrouwen in Ommen een donker schort voor en hun haren in een knot en klompen aan. Mijn moeder was een chique Amsterdamse dame, dus ik vond haar een veel mooiere vrouw dan die vrouwen in Ommen. In mijn hoofd had ik haar in de loop van de jaren alsmaar mooier gemaakt en toen ze kwam, herkende ik haar niet. Ze was zo vermagerd en grijs geworden. Ik wilde niet bij die vreemde mevrouw horen. Dus ik ging Ommens dialect praten. Dat moet mijn moeder heel verdrietig hebben gemaakt.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.