‘Ik was bang dat de Duitsers mijn broer zouden vinden’
Jade, Esmee, Feline, Roxanne vertellen het verhaal van Mimi van Rooyen
Rotterdam
Op 28 maart 2025 gaan Jade, Esmee, Feline en Roxanne uit groep 8 van CBS de Winde in Hurdegaryp op bezoek bij dorpsgenoot mevrouw Mimi van Rooijen. Mevrouw van Rooyen is in 1932 geboren in Stad aan ’t Haringvliet, op Goeree – Overflakkee. In 1937 verhuisde het gezin naar Rotterdam, er waren elf kinderen. Twee waren al het huis uit in 1940. Mimi was acht jaar toen de oorlog begon.
Hoe wist u dat het oorlog was?
‘We woonden in Rotterdam. In 1940 brak de oorlog uit, dat zagen we ’s morgens om half vijf. Het vliegveld was niet zo ver bij ons vandaan. We hoorden ineens allemaal schoten en we zagen allemaal kleine vliegtuigjes, jagertjes noemden we die, en de kogels vlogen door de lucht. De Duitsers bombardeerden het vliegveld.’
‘Mijn vader was kapitein en die was niet thuis. Mijn moeder zat dus thuis in Rotterdam met negen kinderen. Ze zei: ‘wat moet ik nou doen?’ Mijn vader had gezegd: ‘Leg maar een groot laken op de grond en doe daar de kleren in die je nodig hebt, dat knoop je dicht en je belt een taxi en die vraag je maar naar Overschie te rijden.’ Daar kwam mijn moeder namelijk vandaan, van een boerderij uit een dorpje dicht bij Rotterdam. Daar waren veel schuren, daar zou vast plek zijn. We pakten een taxi en toen kwamen we bij de Rijksstraatweg, het was de weg van Rotterdam naar Den Haag, maar we konden niet meer bij die boerderij in Overschie komen. Er reden vliegtuigen over de Rijksstraatweg, die werd gebruikt als landingsbaan.’
‘Toen gingen we naar een zus van mijn moeder, die woonde ook in Overschie, daar konden we nog wel komen. Die had zelf al acht kinderen en toen kwamen wij met negen kinderen aan. Bij die zus van mijn moeder, mijn tante dus, hadden ze een schommel in de tuin, terwijl ik in Rotterdam in een bovenhuis woonde. Dus dat vond ik héérlijk. We hadden het er fijn, ook al was het oorlog.’
Moest u ook onderduiken?
‘Onderduiken hoefden wij niet, maar de mannen wel, want die werden opgeroepen om te gaan werken in Duitsland. Mijn broer wilde dat niet en die ging ook niet. In ons huis aan de Statenweg in Rotterdam was boven de schuifdeuren, tussen de eetkamer en de mooie kamer, een ruimte, daar kon je via een kast komen. Toen er een razzia kwam, gingen de Duitsers kijken of er nog een jongen in huis was om in Duitsland te gaan werken. Mijn broer was in de kast gekropen en is in die tussenruimte gaan liggen. Dat was erg griezelig. Want we dachten als die Duitsers komen met van die scherpe wapens, dan gaan ze misschien in die ruimte steken. Maar dat gebeurde gelukkig niet. Wij zaten op dat moment met alle kinderen aan tafel en die Duitse soldaat dacht waarschijnlijk: ‘Er zijn hier zoveel kinderen, het zal wel goed zijn.’ Hij ging gelukkig weg en mijn broer was veilig, hij hoefde niet naar Duitsland om te werken.’
‘Mijn vader moest eigenlijk ook voor de Duitsers werken en is ondergedoken. Hij ging naar een lieve kennis van ons in de buurt en die mevrouw had geen man meer. Daar mocht hij in huis zijn en wegkruipen, daar mocht hij zich verstoppen. Daar kwamen de Duitsers niet.’
Was het gevaarlijk in de oorlog?
‘Ja, als er geschoten werd. Wij woonden in Rotterdam dicht bij een park, het Vroesenpark. En daar stonden allemaal schijnwerpers, die schenen met een brede straal de lucht in. Als de vliegtuigen van de Engelsen overkwamen, probeerden de Duitsers met die straal op de Engelsen te richten en te schieten. Dat vond ik heel griezelig, want dat park was dicht bij ons. Je was dan toch wel bang dat er iets op jouw huis neer zou storten. In een straat achter ons is ook een vliegtuig neergestort. Dat is was wel heel erg, er kwamen mensen om en het huis is helemaal verwoest. Dat waren best angstige momenten. ’s Nachts ging dan het alarm en dan wist je dat er vliegtuigen aankwamen. Dan zei m’n vader altijd: ‘Niet bij het raam staan’. Want de ramen konden springen als er bommen vielen. Dus we konden niet naar de vliegtuigen in de lucht kijken.’
‘Je mocht niet berichten luisteren over de bevrijding, alle mensen moesten de radio inleveren. We hadden twee radio’s. De oude hebben we ingeleverd, de andere hebben we gehouden. Die had m’n moeder stiekem achter een gordijn staan. Iedere dag ging ze op een bepaalde tijd naar het nieuws luisteren. Dat kwam uit Engeland. Ze had haar oor dan heel dicht bij de radio. Ze wilde horen hoe het ging met de bevrijding.’
‘Eén keer was het wel spannend. Onze ramen werden altijd gewassen door een glazenwasser, omdat we op een bovenverdieping woonden. M’n moeder luisterde weer naar de radio, keek opzij en ineens stond de glazenwasser op z’n ladder voor de ramen te kijken. Ze schrok! Want als het een verkeerd iemand was, kon die jou aangeven bij de NSB. Maar het is goed gegaan.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.