‘Ik was aan het overleven in die tijd’


Nina en Noelani vertellen het verhaal van Mustapha Dahèr
Agadir, MarokkoAmsterdam Nieuw-West

Mustapha Daher is in de jaren vijftig in Agadir (Marokko) geboren. Over zijn migratie naar Nederland vertelde hij als gastdocent van het project Aankomst in mijn Buurt aan de klas op Spring High in Amsterdam Nieuw-West. Dat uur was tekort en in een kleinere setting stellen Nina (14) en Noelani (15) hem de vragen, en hoorden zij de verhalen, die eerder niet aan bod kwamen.

Hoe was uw leven in Marokko?
‘Heel fijn. Ik heb tot halverwege de jaren zeventig daar gewoond. Mijn ouders werkten beide in het ziekenhuis en zorgden goed voor mij. Agadir is een kuststad; ik was een van de eerste die er ging surfen. Toen daar vanwege de mooie golven toeristen kwamen surfen, raakte ik bevriend met een groep Australiërs. Zij hadden surfplanken, die wij in Marokko toen nog niet hadden. Daardoor kon ik wel goed bodysurfen, wat ik hun kon leren. Ik had een duidelijk doel en overzichtelijk leven. Ik voetbalde bij de vereniging van mijn vader, was een goede handballer, ik was gelukkig, wilde arts worden en ging studeren aan de universiteit van Rabat. En daar werd alles anders.’

Wat veranderde er toen?
‘Allereerst moest ik opeens voor mezelf zorgen, terwijl ik gewend was dat mijn moeder alles deed. Ook had ik nog nooit een trui gedragen, maar in Rabat was het een stuk kouder. Wat vooral veranderde, was dat ik in de zogenoemde studentenbeweging terechtkwam. Als je ouder wordt, verandert je geest. Je wil dan de wereld veranderen. Ik werd als student kritisch. Ik zag armoede, zag onderwijs dat niet goed was. Marokko is in 1956 onafhankelijk geworden. Tot die tijd was Frankrijk er de baas. Maar er veranderde in de praktijk niets en daar ging de studentenbeweging zich tegen verzetten. We vonden het verschil tussen arm en rijk te groot, wilden dat de Westelijke Sahara niet meer onder Spaans gezag was. Wij wilden gelijkheid voor iedereen, wilden Marokko veroveren met onze ideeën. De regering vond die studenten vervelend en vrienden van me werden door de politie opgepakt. Sommigen hebben jaren in de gevangenis gezeten. De meesten hebben het gered, maar werden al jong ziek. Het leven in de gevangenis had hen niet goed gedaan. En ik? Ik wist voor ik ook opgepakt werd dat ik moest wegwezen. Ik kocht een vliegticket en ging naar Brussel.’

Hoe was het daar voor u?
‘Ik had er niets, geen geld, geen mensen die ik kende. Ik kwam aan met een tasje met boeken en een tasje met kleren. Ik kon wel studeren, maar had geen huis en zwierf van slaapplek naar slaapplek. Soms was dat buiten, in een portiek. Niemand wist dat. Hoe dat voelde? Niet fijn, maar ik had mijn vrijheid! En als je niks hebt, moet je trucjes bedenken. In het restaurant van de universiteit deed ik stiekem de werkkleding van de medewerkers aan en kon zo in de keuken bij het eten komen. Zo heb ik het een aantal maanden gered. Ik vond een kamer van 2 bij 3 meter met kapotte ramen. Ik kreeg werk in een restaurant en ging wat verdienen. Het was niet genoeg en ik had honger. Als mijn Belgische medestudenten in het weekend naar hun ouders gingen, ‘winkelde’ ik in hun koelkasten. Uit elk een beetje, zodat ik genoeg had voor de hele week. Ik moest wel, ik was aan het overleven in die tijd. Ook kon ik bij de Hare Krishna, waar ik fijn contact met mensen kreeg, mee-eten. Als je in armoede leeft, is dat wel een ervaring waar je wat van leert. Helaas bleek ook dat mijn studiejaren in Rabat niets meer waard waren. Dat was een ramp. Ik moest opnieuw studeren, omdat ik mijn studie niet had afgemaakt daar. Ik besloot iets anders te gaan doen, dat werd biochemie.’

Hoe kwam u in Amsterdam terecht?
‘Ik kreeg een Nederlandse vriendin. Na mijn studie vroeg haar familie wat we gingen doen. Naar Marokko of naar Nederland? Maar in Marokko was het salaris als biochemicus niet genoeg voor een normaal leven. Het was er inmiddels wel veilig weer voor me. Dus ik kon wel na acht jaar mijn familie weer eens zien. Maar daar weer wonen, ging niet. Ik trouwde en we gingen in Heerlen wonen, dicht bij Luik, in België, waar ik wilde gaan studeren. Het rare was dat zij nergens recht op had als ik daar studeerde. Dit was in 1982 en de man werd nog steeds gezien als de baas van de vrouw. Raar, hè. In Brussel een leven opbouwen, waar ik een groot netwerk had en ook politiek betrokken was, was ook geen optie, omdat ik daar door de politie als illegaal werd behandeld. Ik moest oprotten. “Go back to your country,” zeiden ze. Dankzij mijn netwerk kreeg ik uiteindelijk een visum om voor onbepaalde tijd naar Nederland te gaan. Mijn vrouw wilde dat ook het liefst. De taal leren was niet makkelijk. Ik spreek veel talen, Arabisch, Engels, Frans, Duits, maar Nederlands is een van de moeilijkste talen. Ik heb het op school geleerd. Ik begrijp alles, ik kan het schrijven. Ik kon daardoor hier naar de PABO gaan en ben het onderwijs ingegaan. Of ik heimwee heb? Toen wel. Doordat mijn ouders niet meer leven, is de binding weg. Ik mis de stranden van Agadir, het visje eten op dat strand en mijn vrienden. Maar die zijn nu ook oud. Ik heb mijn leven hier.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892