‘Ik was 5 jaar, maar in mijn gevoel was ik wel 15’
Pepijn, Faye, Elin vertellen het verhaal van Stanley Lo A Njoe
Albert Cuypstraat, AmsterdamAmsterdam-West
Pepijn, Faye en Elin van de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West lopen van school langs de gracht naar het huis van meneer Stanley Lo A Njoe. Meneer Lo A Njoe woont in een leuk klein huisje met heel veel stoelen. De kinderen krijgen allemaal een bijzondere stoel om op te zitten. Ook heeft ook mooie schilderijen aan de muur, die zijn door zijn broer geschilderd.
Wat deed uw vader voor werk?
‘Mijn vader werkte bij de KNSM (Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij). Hij voer met zijn schip over de Atlantische oceaan naar Suriname. Voor de oorlog begon, hadden mijn ouders elkaar in Suriname leren kennen. Mijn moeder vroeg: ‘Hoe lang zit je in Paramaribo om in en uit te varen?” Hij zei: ‘Een of twee dagen.’ Waarop mijn moeder wilde weten hoe lang hij elke keer in Amsterdam verbleef. En dat was elke keer twee weken. Toen zei mijn moeder: ‘Wil je dan aan de kapitein vragen of je me naar Amsterdam mag brengen? Dan zie ik je meer.’ Zo zijn we een paar jaar voor de oorlog begon naar Nederland gevaren, ik was toen 2 jaar. Er waren op dezelfde boot als wij vier of vijf Surinaamse gezinnen die ook naar Nederland.’
Waar woonde u tijdens de WOII?
‘Ik woonde op de Albert Cuyp markt. Ik was nog klein, 5 jaar, maar in mijn gevoel was ik wel 15, want ik had al veel meegemaakt. Ik had geen vader en we moesten aan eten komen. Ik had een Gang van zo’n twaalf jongens en meisjes en daarmee pikten we van de markt, we gingen al die kraampjes langs. En na vijf uur mochten we alles meenemen wat niet verkocht werd van die marktkooplui; groente, fruit, luiers. En alles wat wij pikten dat brachten wij naar dominee Buskus. Hij deelde dat uit op zondags als hij aan het preken was. Dan deelde hij het eten uit aan wie geen eten had.’
Waar was uw vader tijdens de oorlog?
‘Mijn vader mocht niet overvaren tijdens de oorlog, want er waren allemaal onderzeeërs en dan zou zijn schip opgeblazen worden. Dus dat schip heeft de hele oorlog in Amerika gelegen. Ik heb mijn vader tien jaar lang niet gezien, ik zag hem pas weer toen ik 15 was. Toen heeft hij de reis weer terug gemaakt naar Amsterdam. Mijn moeder zat hier alleen en ze durfde niet alleen op straat, want Surinamers werden net als de Joden opgepakt en verhoord. Het was een barre situatie.’
Heeft u Joden gekend die weg zijn gehaald?
‘Al die marktkooplui waren Joden en die werden opgepakt door de Duitsers. En de Duitsers waren echt heel gemeen. Ze pakten zo’n marktkoopman en die verhoorden ze. Ik heb wel gezien dat ze meegenomen werden, maar niet wat daarna gebeurde. Dat hoorde ik achteraf. We brachten dus dat eten naar de kerk en daar leerde ik een verzetsman kennen. Later ben ik met zijn dochter getrouwd. Hij woonde op de Kloveniersburgwal in een prachtig huis met een achterhuis en hij had daar zestien Joden verborgen in zitten. Plus dat hij zelf nog een gezin had van tien kinderen. Dus er moest elke dag eten gebracht en gehaald worden.’
Hoe is het afgelopen met de zestien Joden?
‘De Duitsers zagen dus dat daar heel veel eten gebracht werd en toen hebben ze een inval gedaan. Ze hebben de Joden gevangengenomen. Twee konden er ontsnappen door het achterhuis en de rest werd allemaal meegenomen.’
Had u veel last van de hongerwinter?
‘Ja, we hadden geen kachel, we hadden het koud. We hadden een kachel en dat was een oude vuilnisemmer. Je had vroeger van die grote vuilnisemmers met een deksel. Van de markt pikten we al het hout wat er maar te stoken was en dat stopten we in die vuilnisemmer en dat was onze verwarming.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.