‘Ik vroeg mijn opa of hij slaaf was geweest’
Iduna en Mensio vertellen het verhaal van Remie Gambier
Paramaribo, SurinameAmsterdam-Zuid
Iduna en Mensio zitten op ROC TOP De Klencke klaar in het lokaal om Remie Gambier te verwelkomen. Remie is niet alleen de geïnterviewde vandaag, maar ook hun conciërge. Voorstellen hoeft daarom niet meer, maar de studenten vinden het wel extra spannend, want het voelt vreemd hem allemaal vragen te mogen stellen over zijn leven.
Wat weet u over uw familie en het koloniale verleden?
‘Er werd nooit echt over het slavernijverleden gesproken. Wel heb ik toen ik een jaar of dertien was mijn opa een keer gevraagd: “Opa, was jij vroeger slaaf?” Hij zat zoals altijd in zijn schommelstoel op de veranda. Na mijn vraag was het lang stil en toen antwoordde hij: “Mijn vader was slaaf, ik was nog een kind in die tijd”. Ik zei: “Dus was je een slavenkind”. Het bleef stil; hij zat daar met z’n pijp. Ik zie het nog zo voor me: hij een beetje roken en ik vragen stellen. “Opa, je bent toch niet doof?” zei ik na een tijdje. Dat was dan weer spannend want dan kon hij me zo met de stok geven.’
Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘We woonden in Paramaribo. Thuis waren we met elf kinderen; ik was de zevende. Ons huis had een kleine keuken, een woonkamer en een slaapkamer. Daar sliepen we allemaal naast elkaar, als sardientjes in een blik. Overdag werd alles opgestapeld en ging er een deken overheen om weer wat ruimte te hebben. We moesten allemaal helpen in huis, vloeren schoonmaken en zo. In de vakantie gingen we altijd de stad uit, naar de plantage waar mijn opa en oma woonden. Ik heb echt een mooie jeugd gehad. Bij het koloniale systeem stond ik niet zo stil. Ik vond het gewoon dat we schoolboeken hadden waarin de kinderen niet John heetten maar Jaap en dat de liedjes over Nederland gingen. Later werd Suriname met veel verwachtingen onafhankelijk, maar van veel plannen is jammer genoeg niet veel terechtgekomen.’
Waarom ging u naar Nederland?
‘Op mijn negentiende, een paar jaar na de onafhankelijkheid, kwam ik naar Nederland. Mijn moeder woonde hier al met mijn jongste zus. Ze wilde dat ik ook kwam; ik ging met tegenzin. Ik vond veel dingen vreemd aan Nederland. Dat het koud was, dat ik niet op blote voeten op het balkon kon en dat er vrouwen achter ramen zaten, vond ik helemaal raar. Maar ik heb mijn draai gevonden en ik ben hier nu gelukkig, met mijn vrouw en onze drie dochters. Wel kijk ik uit naar mijn pensioen. Dan ga ik pendelen en deels van de tijd in Suriname wonen.’
Mensio is blij verrast te horen dat Remie getrouwd is en kinderen heeft. “U bent altijd zo stilletjes aan het werk, dus ik dacht dat u alleen was”.
Bij sporen van het koloniale verleden, waar denkt u dan aan?
‘Dan denk ik aan gerechten uit de tijd van de slavernij, zoals Anitri Beri. Dat is witte rijst met zout, een beetje olie en bakkeljauw. Heel eenvoudig, maar weg lekker. En dan denk ik aan het monument in het Oosterpark. Als ik daar ben, krijg ik een heel naar gevoel bij de gedachte aan hoe mensen toen werden behandeld. Vastgebonden met kettingen en geslagen met zwepen. Zelfs met een paard of hond doe je zoiets niet. Het is onvoorstelbaar dat dit gebeurde. Als ik bij een herdenking daar hoor hoe het vroeger was… Misschien is het met mijn familie ook zo gegaan. Dan schiet ik vol. In Paramaribo staat een groot standbeeld in het centrum: Kwakoe. . Als ik daar sta, denk ik steeds: waarom? Het antwoord krijg je nooit. Maar het was echt níet goed.’
Voordat Remie weer verder gaat met zijn werk, geeft hij Iduna en Mensio het advies om vooral respect te hebben voor iedereen, los van waar iemand vandaan komt. ‘Als je dat een tijdje doet, voel je dat er iets in je is veranderd. Echt waar!’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.