‘Ik moest als jongen bij operaties van gewonde soldaten aanwezig zijn’
Evan, Luna, Petra, Myrthe, Thijs vertellen het verhaal van Adri Pietersen
Leeuwarden
Evan, Luna, Petra, Myrthe en Thijs van basisschool De Romte in Tytsjerk interviewen meneer Adri Pietersen (97). In de oorlog woonde meneer Pietersen op Schenkenschans, een buurtschap in Leeuwarden, waar nu een industrieterrein zit. Hij woonde er met zijn ouders en zijn twee jongere broertjes aan het kanaal. Hij was 13 jaar toen de oorlog begon.
Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Op vrijdag 10 mei 1940 vielen de Duitsers het land binnen. Het was een zonnige dag. Boven Leeuwarden waren er ineens vliegtuigen, die rondjes vlogen boven het vliegveld van Leeuwarden. We deden de radio aan en we hoorden dat er bevriende naties boven ons land vlogen. Dat vonden we vreemd, maar we hoorden ook dat we in oorlog waren met de Duitsers. Die vliegtuigen boven ons hadden een kruis op hun vliegtuigen. In een blad, de Panorama, hadden we gezien wat de kenmerken waren van alle vliegtuigen. Toen wisten we dat het Duitse vliegtuigen waren. Toen was er veel paniek. De Duitse vliegtuigen vlogen boven vliegveld Leeuwarden om te zien of er Nederlandse jagers opstegen.’
‘De eerste Duitsers waren op 13 mei 1940 in Leeuwarden. Op Schenkenschans, waar ik woonde, waren ineens ook Duitse soldaten. Jonge mannen van 18, 19 jaar, een stuk of tien, dat noemde je een staffel. Ze gingen de spoorbrug dichtbij ons huis bewaken, zodat die niet gesaboteerd kon worden. Er was ook een boerderij bij die spoorbrug, die werd in beslag genomen door de Duitsers. Deze Duitsers waren wel aardig, heel correct. Maar ook fanatiek. Ze zongen: ‘Und wir fahren gegen Engeland.’ Ze dachten dat ze vanuit Nederland heel snel door zouden gaan naar Engeland om ook dat land te bezetten. Het postkantoor, de telefooncentrales en elektriciteitscentrales werden in Leeuwarden ook door de Duitsers bezet.’
Moest u ook onderduiken?
‘Om te voorkomen dat ik naar een werkkamp moest of voor de Duitsers moest werken, ben ik vanaf 1943 ondergedoken. De mensen die namelijk in 1926, ’27 en ’28 geboren waren, zoals ik, werden tegen het eind van de oorlog 17, 18, 19 jaar. Toen ik 16 jaar was, kreeg ik een oproep voor de keuring van de arbeidsdienst, maar ik ging niet. Ik kreeg een waarschuwing en ik kreeg een nieuwe oproep, maar ik ging weer niet. Toen moest ik onderduiken, want de Duitsers hielden razzia’s. Ze gingen huis voor huis zoeken naar onderduikers en naar mensen die de arbeidsdienst weigerden. We hadden een groot huis en we hadden het geluk dat we op een plek woonden waar mensen ons niet direct konden overvallen, want we woonden aardig geïsoleerd. We hadden dus een geschikt huis om in onder te duiken. Dus ik dook thuis onder. We hadden eerder al twee mannen in huis, ze hadden in Duitsland gewerkt en waren thuis op verlof en doken toen onder, zodat ze niet terug hoefden. Er kwam een derde onderduiker bij, een brugwachter die meedeed aan de staking, zodat de treinen niet meer konden rijden.’
Bent u uiteindelijk ook opgepakt?
‘Op een gegeven moment stond mijn naam bovenaan de lijst van de gemeente met mensen die opgepakt moesten worden, omdat ik al een paar keer een oproep voor de keuring van de arbeidsdienst had geweigerd. Het werd te gevaarlijk voor mij om thuis onder te duiken en dus moest ik een andere plek zoeken. Er was toen een plekje bij het Kriegslazaret, het oorlogshospitaal in de kazerne in Leeuwarden, waar Duitse gewonde soldaten lagen. Daar zochten ze een elektricien en daar deed ik een opleiding voor. Ik moest aanwezig zijn bij de operaties in de kazerne. De ruimtes waren niet heel geschikt voor een operatie, maar er waren wel kundige Duitse chirurgen. Het steriel houden van de operatie-instrumenten gebeurde in snelkokers, maar soms raakte het elektriciteitsnet overbelast en moest ik dat oplossen als elektricien. Ik was dus als 18-jarige jongen bij operaties van zwaargewonde soldaten, sommigen hadden geen benen of armen meer of ze hadden een grote hoofwond. Dat was wel een schok voor mij, zoiets had ik nog nooit gezien.’
‘Op een gegeven moment hoorde ik ook dat er Engels werd gesproken. Er bleek een afdeling te zijn met Engelse vliegeniers, die neergeschoten waren. Ik ging ernaartoe om met ze te praten en ze stiekem op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van de bevrijding. Met de bevrijding op 15 april kwam ik een aantal van deze vliegeniers, die in dat oorlogshospitaal lagen, tegen op de Nieuwstad: een Engelse, Amerikaanse en Nieuw-Zeelandse vliegenier.’
‘De oorlog was voorbij, maar er was ook veel verdriet. Een neef van mij zat in West-Capelle in Zeeland als militair en is daar doodgeschoten. Er kwam bericht van de gemeente dat hij was gered. Mijn oom en tante gingen toen gebak halen en een dag later kwam het bericht dat het een vergissing was, dat mijn neef was gesneuveld. En er is ook een jongen van Schenkenschans, een buurjongen van mij, gefusilleerd. En in 1944 is mijn kleine broertje verdronken bij ons in de vaart. Hij was nog maar 4 jaar. Mijn vader volgde het nieuws van de bevrijding altijd op de voet, maar vanaf toen deed dat er voor hem niet meer toe.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.