‘Ik mocht niet meer in het park spelen’
Zilver, Nour, Aremi vertellen het verhaal van Peter Kahn, 4 jaar toen de oorlog begon
RoompotstraatAmsterdam-ZuidDe Rivierenbuurt
Voor Zilver, Nour en Aremi van de Dongeschool in de Amsterdamse Rivierenbuurt is het een bijzonder interview. Peter Kahn heeft als kind ook op de Dongeschool gezeten, net als zijn vrouw Tilly! Aan de leerlingen vertelt hij via Skype, vanwege corona kunnen ze elkaar niet ontmoeten, over zijn jeugd in de oorlogsjaren.
Hoe was het om te wonen in de Roompotstraat?
‘Het was een leuke buurt. Ik speelde veel buiten, diefje met verlos of knikkeren. We speelden ook wel in het park, het Prinses Irenepark en het Beatrixpark. Ik kan me de zandbak nog herinneren, die had een betonnen rand waar ik als kind zo vanaf sprong. De zandbak is er nog steeds. Ik was Joods, maar we deden er thuis niet veel aan. Ik speelde met Joodse en niet-Joodse vriendjes, dat maakte niet uit. Een vriendinnetje van mij mocht op een gegeven moment nog wel in het park spelen terwijl ik dat niet meer mocht omdat ik Joods was. Dat was wel erg raar.’
We lazen dat u bent opgepakt tijdens een razzia. Wat is er gebeurd?
‘In het begin van de oorlog zijn we tijdens een razzia opgepakt en naar de Sieberg Garage gebracht bij het Scheldeplein, waar nu bowlingcentrum Knijn zit. Daar werden we allemaal in vrachtauto´s gestopt en naar het Amstelstation gereden. Voor mij was dat een bijzondere ervaring want als jongen van zes weet je niet wat er aan de hand is. Ik had nog nooit in een auto of vrachtwagen gezeten en vond het best spannend. Op het Amstelstation heeft mijn moeder met de Duitsers gesproken, ze sprak heel goed Duits, en vertelde ze dat ze een Amerikaanse vader had. Hoe ze de soldaten ervan wist te overtuigen dat het een vergissing was om ons op te pakken, weet ik niet. Maar wij mochten uiteindelijk weer naar huis. Op de route terug reden er Duitse vrachtauto´s langs, richting de Sieberg Garage, om weer nieuwe mensen op te pikken. De soldaten vroegen of we mee wilden rijden. Dat wilde ik wel heel graag, die vrachtwagens vond ik prachtig! Maar mijn ouders vonden dat geen goed idee en ik moest het hele eind naar ons huis toch lopen. Daarna zijn we vrij snel ondergedoken. Ik ging naar Renkum op de Veluwe en mijn ouders gingen ergens anders heen. Maar op de Veluwe waren veel razzia´s dus mijn ouders vonden het niet meer veilig voor mij. Na ongeveer een jaar hebben ze mij er weggehaald.’
Waar zijn jullie toen gaan wonen?
‘We konden in een huis in de Quellijnstraat gaan wonen. Onze huisbaas heeft ons daarbij geholpen. In het begin van de oorlog was hij NSB’er, vooral uit politieke overtuiging. Maar hij had geen hekel aan Joden. En toen de partij steeds meer ging discrimineren, wilde hij er niet meer bij horen. Hij ging juist samenwerken met het verzet. Met hulp van het verzet kregen we nieuwe namen. Mijn moeder en ik kregen de achternaam Knaken, en mijn vader woonde bij ons in en heette Koster. Mijn moeder en ik hadden geen Joods uiterlijk: ik was erg blond en had lichte ogen. Daarom konden wij gewoon over straat lopen. Maar mijn vader die wel een Joods uiterlijk had, kon dat niet. Hij moest altijd binnen blijven en geen lawaai maken. En zeker niet voor een raam staan. Als mijn moeder en ik de deur uit waren, kon mijn vader niet naar het toilet omdat de buren dan zouden horen dat er iemand in huis was. Hij zat ondergedoken in zijn eigen huis.’
Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Er was weinig te eten. We aten tulpenbollen en suikerbieten. Het Rode Kruis zorgde ervoor dat kinderen wat extra´s kregen, zodat ik een keer per week naar de gaarkeuken liep om een beetje eten op te halen. Ik liep dan via het Weteringscircuit. Op een dag mocht ik niet naar de gaarkeuken van mijn ouders, waarom wist ik niet, maar ik vond het wel heel vervelend. Later hoorde ik dat op het Weteringscircuit dertig mensen waren geliquideerd. De lijken lieten de Duitsers liggen als een waarschuwing voor de bevolking. Het was precies op de plek waar ik langs moest om naar de gaarkeuken te gaan. Mijn ouders wilden natuurlijk niet dat ik de lijken zou zien en daarom moest ik van hen thuisblijven.’
Hoe was het leven na de oorlog?
‘Ik ging weer naar de Dongeschool. Mijn ouders openden later een kantoorboekhandel in de Scheldestraat, op de plek waar nu restaurant Oceanië zit. Bij ons thuis werd helemaal niet over de oorlog gesproken. We keken vooruit en niet terug.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.