‘Ik mocht het thuis aan niemand vertellen, anders zouden ze jaloers worden’


Bruno, Fiene, Hayco en Kiek vertellen het verhaal van Willy Gerard-Verschuur
KuiperstraatAmsterdam-Zuid

Bruno, Fiene, Hayco en Kiek zitten in groep 8 van de 3e Daltonschool. Willy Gerard-Verschuur vertelt dat haar school ongeveer op dezelfde plek stond. Het was toen een meisjesschool geleid door katholieke nonnen, waar ze van haar vierde tot de Mulo heeft gezeten. Ze was één jaar toen de oorlog uitbrak. “Ik heb geen hele enge dingen meegemaakt,” begint ze het gesprek. “Mijn ouders hebben ons nooit verteld dat er oorlog was en wat dat inhield. Ze vonden ons daar te klein voor.”

Wat weet u nog van de oorlog?
‘Toen ik drie was verhuisden we vanuit Hellevoetsluis, waar mijn vader bij de Marinehaven werkte, naar Amsterdam, omdat mijn ouders graag dichter bij de familie wilden wonen in de steeds erger wordende oorlog. Achteraf was dat niet zo’n goede keuze, want in Hellevoetsluis hadden we een grote tuin met bieten, worteltjes en pruimen- en appelbomen. In Amsterdam woonden we eerst bij mijn opa in de Blasiusstraat. Toen mijn tante en haar dochter weggingen uit hun woning in de Kuiperstraat konden we daar wonen, op de eerste etage. De rest van het pand stond leeg. Er hadden Joodse mensen gewoond, die allemaal waren weggevoerd. In de Hongerwinter bleef er niet veel van het huis over. We hadden hout nodig om het warm te houden. Mijn vader begon op zolder om alles wat brandbaar was eruit te slopen voor in de kachel. Hij zat bij het verzet, maar wat hij deed, bleef geheim. Ik herinner me dat hij een keer een pannetje eten van het verzet naar huis bracht. Hij zou weer ergens naartoe gaan. Opeens werd er op deur gebonsd en riepen ze; “Verschuur, Verschuur, Verschuur, binnenblijven want we zijn verraden!” Later bleek dat er vanwege een beraamde aanslag op de Duitsers als vergelding dertig mannen op de Apollolaan zijn doodgeschoten. Daar staat nu een monument voor. Omdat mijn vader het pannetje soep even thuis kwam afgeven, is hij daaraan ontkomen.’

Hoe erg was voor u de Hongerwinter?
‘Dat was de grootste ellende. Je kon wel eten halen bij de gaarkeuken, maar dat was altijd een soort aardappelsoep, maar dan van suikerbiet, aangelengd met water. Dat werd een grijs papje. Mijn broertjes en zusje aten het gewoon. Ik nam een klein hapje, omdat dat moest van mijn moeder, maar dat kwam er meteen weer uit. Mijn broertje Freddy is een keer flauwgevallen van de honger. Hij zat de hele tijd op en neer te wippen op zijn stoel van de honger, en zei steeds: “boterhammen, boterhammen, boterhammen”. En opeens, ploep, zakte hij zo naast me op de grond. Ik riep mijn moeder, maar ging ook meteen onderuit. Lagen we samen flauwgevallen van de honger op de grond. Op een dag zei een boer tegen mijn vader dat hij wel één van zijn vijf kinderen mocht meenemen om wat aardappelen te eten. Omdat ik dat gaarkeukeneten niet lustte, mocht ik mee. Toen kreeg ik bij tante Marie twee aardappeltje met iets bruins erover. Dat bruine spul was gemaakt van een blikje Buisman, dat ze vroeger in de koffie gebruikten. Het was zoetig, omdat er gebrande suiker inzat. Het leek wel als een taart zo lekker. Ik mocht het thuis aan niemand vertellen, anders zouden ze jaloers worden. Ze kwamen erachter, omdat ik ’s nachts moest overgeven. Toen was mijn broer wel boos.’

Heeft u wel eens gevaarlijke dingen gezien?
‘Ik heb wel eens een tanker door de van Woustraat zien rijden. En een keer, toen ik bij mijn opa op het stoepje bij de keukendeur zat, zag ik een bom in de lucht. Jullie weten hoe ze bommen tekenen in boeken? Zo’n grote sigaar met een vleugeltje aan de achterkant. Nou, die zag ik en nog een en nog meer. “Mama, mama, kom kijken, kijk gekke vogels,” zei ik. Mijn moeder haalde me snel naar binnen. Die bommen zijn een eindje verderop, op de Weesperzijde op een ijsfabriek gevallen. Dat is het enige wat ik aan enge dingen heb gezien.’

Waren er ook leuke dingen tijdens de oorlog?
‘Mijn oudste broer was altijd heel erg lief en zorgzaam voor de kleintjes. Hij was twaalf en kreeg op de middelbare school ’s middags warm eten. Stiekem nam hij dan een paar kapucijners of bonen in zijn broekzak mee voor ons kleintjes. Mijn moeder waste ze af en dan werd het verdeeld. We kregen steeds twee per kind en stopten die zo snel als we konden in ons mond, net zolang tot alles op was. Mijn moeder zei tegen mijn broer dat hij ze eerst moest tellen en dan verdelen. Maar hij wilde dat wij van elke kapucijner of boon toch een beetje zouden genieten en daarom verdeelde hij ze zo. Dat zijn leuke dingen, al is het heel erg dat we zo’n honger hadden.
Nog iets leuks was dat mijn broer, zusje en ik tijdens de kerst van 1944 een kerstdiner bij het Forestershuis, vlakbij het Frederiksplein, hadden. We kregen een voorgerechtje, hoofdgerecht en toetje, appelmoes met vla. Stel je voor, na bijna twee jaar niet te hebben gegeten krijg je drie gangen! Mijn broer had een blik met schroefdeksel meegenomen. We moesten voor de twee kleintjes, Freddy en Arie, thuis allebei wat eten daarin doen. Hij had al wat aardappeltjes en een beetje groente en toen deed hij mijn toetje erbij. Thuis prakte mijn moeder alles door elkaar en zo hadden de jongsten ook wat lekkers.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892