‘Ik kon niet meer praten en moest opnieuw leren lopen’


Bobbie, Pepijn, Louise en Olivia vertellen het verhaal van Jenny van Wieringen-Van Genderingen
Haarlem

Bobbie, Pepijn, Louise en Olivia van de Bos en Vaartschool hebben lol als ze bij mevrouw van Wieringen- Van Genderingen de traplift mogen uitproberen. Indruk maken ook de krantjes die mevrouw van Wieringen maakte tijdens de onderduik.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 8 jaar toen de oorlog begon. We zijn niet Joods opgevoed. De enige Joodse vriendin die ik had was Ruth, zij was gevlucht uit Duitsland na de Kristallnacht en logeerde bij een vriendin van mijn moeder. Kort daarna moest Ruth naar het kamp Westerbork. Ik ben met mijn moeder bij haar op bezoek gegaan voor haar verjaardag! We hadden cadeautjes mee. We konden er daarna gewoon uitlopen. Toen we weggingen, moest ik huilen. Ik vond het zo zielig voor Ruth dat ze daar zat. Er kwamen steeds meer anti-Joodse maatregelen, we mochten niets meer. Ik kreeg een ster en dat vond ik verschrikkelijk. Ik droeg mijn schooltas er overheen. Ik mocht niet meer met de trein, niet meer naar mijn eigen school. We moesten ons huis uit en al onze spullen werden ingenomen. Eén pop had ik nog, Lijsje en die heb ik altijd bij me gehouden.’

Wanneer bent u gaan onderduiken?
‘Mijn moeder had contact met het verzet. Ze werd opgenomen in het ziekenhuis en werd door pillen expres ziek gehouden. Dan werd ze niet opgeroepen voor de kampen. Wij mochten de hele dag bij haar blijven. Op een dag was er een razzia in het ziekenhuis. De zusters brachten ons door de achtertuin van het ziekenhuis naar een adres. ‘We gaan onderduiken’ vertelde mijn moeder. Een zwarte begrafeniskoets haalde ons op en bracht ons naar Bussum.
We kwamen bij de familie Brouwer in een heel klein huisje. Ze waren heel arm en meneer Brouwer werkte als kolensjouwer. Ze hadden twee zoons van ongeveer mijn leeftijd, Piet en Joop. We zouden maar twee nachten blijven, maar het liep anders: we hebben twee jaar en negen maanden bij hen ondergedoken gezeten. Al die tijd hebben die zoons hun mond gehouden. Dat was heel knap. Het was levensgevaarlijk voor de familie Brouwer om ons in huis te nemen. Het was voor mij een totaal andere wereld. Er was geen kraan of wc. We moesten op de poepdoos. Er waren in dat kleine huisje geen bedden. Mijn moeder had een smal matras en ik sliep bij haar.’

Wat deed u de hele dag?
‘Je moest je altijd snel kunnen verstoppen en geen sporen achter laten. Alles snel wegbergen, ik kon dus moeilijk met poppen spelen. Tijdens de onderduik deden we schoolwerk. Met mijn vriendinnetje Nicky had ik afgesproken dat we samen naar het stedelijk gymnasium zouden gaan. Nicky ging verder op onze school en gaf het huiswerk mee, via het verzet. Ze namen ook brieven mee, en verstopten die in hun sok. We deden spelletjes als monopoly. Ik wilde graag een eigen kamertje, dus ging ik onder tafel zitten met het tafelkleed erover en dat was dan mijn kamer. We maakten ook kranten, die heb ik nog. ‘de grote Sof’ heette die krant. We maakten familieberichten en schreven verhaaltjes. We hadden schuilnamen: Mijn zus heette Kachelpijp en ik J. van Moeder.’

Was u bang?
‘Als er ‘s nachts huiszoeking was, sprongen mijn moeder en ik in de kast en deed een van de zoons alsof hij in dat bed sliep. Mijn moeder stond rechtop en ik moest tegen haar aanstaan met onze buiken tegen elkaar. Het was zo eng, je mocht geen geluid maken.
Soms moesten we ons ook aankleden en bij het raam gaan staan, dan konden we snel naar buiten vluchten. Dat is ook wel eens gebeurd. We werden gewaarschuwd door meneer van Noord. Hij zat bij de politie en hij waarschuwde meneer Brouwer wanneer er een razzia kwam. Meneer van Noord is verraden en gemarteld, maar hij heeft nooit ons adres genoemd.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was een rare dag. Ten eerste ging ik weer naar buiten en ik kon niet praten; ik had bijna drie jaar gefluisterd. Buiten zakte ik in elkaar. Mijn spieren waren verslapt, ik kon helemaal niet meer staan of bewegen. Ik heb echt opnieuw moeten leren lopen. Met een klein koetsje zijn wij mijn opa en oma gaan halen in Soest. Dat was een heel gedoe want die zaten bij foute mensen ondergedoken. Die wilden zich indekken dat ze goed waren geweest, terwijl hun zoon bij de SS zat. Na de oorlog ben ik toegelaten tot het Stedelijk Gymnasium. Ik was zo blij! Op school sprak je niet over wat je in de oorlog had meegemaakt. Iedereen had zijn verhaal. Er waren ook kinderen in de klas waarvan de ouders NSB’er waren. Je praatte er niet over. Eigenlijk heb ik er nooit over gepraat. Mijn beste vriendin weet pas sinds een paar jaar wat ik in de oorlog heb meegemaakt. Zo ging dat.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892