‘Ik hoop dat ik het slavernijmuseum voor mijn voorouders kan maken’


Paul, Ifesi, Colette, Romaissa vertellen het verhaal van Paul Amoksi
SurinameAmsterdam-Centrum

Paul, Ifesi, Colette en Romaissa van de Sint Antoniusschool in Amsterdam-Centrum interviewen meneer Paul Amoksi. Paul zit al klaar in de docentenkamer op school als de leerlingen binnen komen. Nieuwsgierig gaan ze bij hem aan tafel zitten en starten met de eerste vraag.

Hoe oud was u toen u naar school ging?
‘Met 4 jaar ging ik naar school. Er waren twee dorpjes naast elkaar en het schooltje stond er tussenin. En daar moest ik naartoe lopen. Vanaf mijn zevende ging ik naar het internaat een stuk verderop. Ik vond het niet leuk. Ik was dan twee of drie maanden weg bij mijn ouders. We hadden geen auto’s er waren ook geen wegen voor auto’s. Het was in het bos en als je ergens naartoe wilde, dan moest je met een boot, een korjaal, een soort kano. Toch ben ik, als ik nu kijk, wel heel blij dat ik daar was. Want daar heb ik geleerd wat ik wilde doen. Ik wilde architect worden. Gebouwen ontwerpen.’

Hoe vond u het op het internaat?
‘In het dorpje, waar het internaat was, waren allemaal Nederlandse mensen. Zij kwamen daar vanuit hun geloof om ons te steunen. Op zondag gingen we naar de kerk en daarna waren we vrij. Zaterdag moesten we werken; schoonmaken en planten. Dat was ook leuk, het was een boerderij met koeien en schapen. En doordeweeks gingen we naar school. Om 13:00 uur waren we klaar en dan gingen we volleyballen of voetballen. Bij het internaat stonden grote mango bomen. We plukten de vruchten en in de pauze aten we ze. Er waren ook avocado’s en kokosnoten en watermeloenen en sinaasappels. Het groeide aan de bomen, dus we hoefden er niks voor te betalen.’

Waarom woonden uw ouders langs de rivier?
‘De reden waarom mijn ouders langs de Cottica rivier woonden is, omdat ze vanaf de plantage waar ze werkten het bos in zijn gevlucht. Het enige wat ze wilden, was weg van die plantages, het harde werken en zweepslagen. En die mensen vluchtten heel diep het binnenland van Suriname in, heel diep in het bos. Het tropisch oerwoud is heel dicht en heel donker en er zitten enge beesten, slangen, jaguars en kaaimannen. Het is geen plek om te zijn. Maar ze gingen allemaal langs de rivier wonen, zodat ze konden varen. Die mensen die gevlucht zijn, worden nu Marrons genoemd. Dus die onderdrukking, hebben mijn voorouders niet echt gekend, omdat ze gevlucht zijn en ik ben een nakomeling van die mensen.’

Hoe voelt het als je weet dat je voorouders tot slaafgemaakten waren?
‘Vreemd. Ik weet niet uit welk gebied in Afrika mijn voorouders zijn gekomen. Voor veel mensen geeft dat een probleem. Je bent wel in Suriname, maar je weet dat je eigenlijk in Afrika zou moeten zijn. Dus in dat land waar je nu zit, is eigenlijk niets van jou, want daar kom je oorspronkelijk niet vandaan. Mijn naam Amoksi is een Surinaamse naam. Die naam hebben we dus gekregen, nadat we uit Afrika in Suriname waren aangekomen. Tot slaafgemaakten werden uit Nigeria gehaald, maar ook uit Malie, Senegal. Dus we zijn familie van de Afrikanen. Donkere mensen kwamen allemaal uit Afrika.’

Is dat niet racistisch om te zeggen?
‘Je mag wel zeggen dat iemand donker is, maar mensen zijn meer dan hun huidskleur. Maar als ik de hele dag denk “oe ze gaan me discrimineren omdat mijn huidskleur donker is”, dan blijf ik de hele dag binnen. Als iemand problemen heeft met mijn huidskleur dan is dat zijn of haar probleem.’

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Op mijn 24ste kwam ik naar Nederland. Toen ben ik eerst zeven jaar hier gebleven, met heel veel heimwee. Na zeven jaar ging ik terug om mijn moeder te zien. Ik miste alles, zelfs het eten. Ik ben zelf maar gaan leren Surinaams koken. Roti is zo lekker, dat maak ik zelf, met kouseband. Maar nu gaat het goed en ben ik gewend. En er komt een slavernijmuseum. Omdat ik architect ben, doe ik mee aan de wedstrijd om dat gebouw te mogen maken. In het museum gaan we vertellen over hoe het was om in slavernij te leven. Iedereen moet weten wat er gebeurd is, maar voor de Surinaamse mensen is het anders. Zij moeten verder gaan. Wij zijn kinderen van tot slaafgemaakten, maar wij zijn zelf geen slaven. Onze voorouders waren slachtoffers, maar wij moeten zorgen dat we zelf geen slachtoffers zijn van het hele verhaal. Dus ik ben nu hier, ik ben architect, ik heb die kans. Mijn voorouders hadden die kans niet. En ik hoop nu dat ik dat slavernijmuseum voor mijn voorouders kan maken.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892