‘Ik heb echt verschrikkelijke honger gehad’


Mohammed, Om Parkash, Soukaina en Ozair vertellen het verhaal van Willie Janssen-de Wit
BalistraatAmsterdam-Oost

Willie Janssen-de Wit gaat voor het eerst aan een groepje leerlingen van In mijn Buurt vertellen over haar oorlogsherinneringen. Mohammed, Om Parkash, Soukaina en Ozair van de Dapperschool in Amsterdam-Oost vinden het net zo spannend als zij.

Had u willen terugvechten tegen de Duitse soldaten?
‘Nee, ik was nog een kind. Je was bang. Tegen kinderen deden de soldaten trouwens niet lelijk, hoor. Wel tegen jonge mannen die ze naar werkkampen wilden sturen. Mijn vader en broers zijn gelukkig niet opgepakt. Wat ik niet wist, was dat we in huis een schuilhok hadden. Achter een verborgen luik zat een heel smalle ruimte; het luik was behangen zoals de rest van de muur. Daar verscholen ze zich soms. De vier jongste kinderen, mijn zusjes en ik, vertelden ze dat niet, want dan hadden we ze kunnen verraden.’

Wat deed uw vader voor werk?
‘Hij werkte bij Werkspoor, een bekende machinefabriek hier in Oost, bij de molen. Daar werd dag en nacht gewerkt en daarom had hij een bewijs dat ‘ie na de avondklok over straat mocht. Wij zaten voor die tijd altijd binnen, met zwart papier voor de ramen. Er mocht geen licht van binnen naar buiten komen. De straatlantaarns waren uit. Warm eten nam mijn vader in een hooikist mee naar z’n werk , dan bleef het warm. Het was behoorlijk koud in die tijd. De ijsbloemen stonden op de ramen, die van enkel glas waren. We woonden haast alleen in de woonkamer, waar de kachel stond.’

Wat herinnert u zich het sterkst uit die tijd?
‘De boterham onderweg naar heilgymnastiek. Daar zat ik op omdat ik scheve schouders had. Ik ging er graag naartoe vanwege de boterham die mijn moeder dan meegaf. Dan liep ik vanaf school, de Pastoor Hesselveldschool aan de Batjanstraat, naar het Krugerplein met die twee hele dunne boterhammetjes met stropievet, dat mijn moeder van stroop en vet maakte en heel lekker was. Ik deed ze op elkaar alsof het een dikkere boterham was en probeerde de hele weg mijn mond er vol mee te hebben. Tijdens de gymnastiekles at de juf haar boterham. Dan zag je terwijl je je oefeningen deed zo die tanden in dat dikke beleg gaan. Ik keek kennelijk heel zielig, want één keer kreeg ik een halve boterham van haar. Ik was wat eten betreft een haaibaai. Als je hoorde dat er ergens wat te eten was te halen, dan ging ik erop af. Of als de auto met kolen aan de overkant bij zuigelingenzorg aankwam, dan ging ik zó staan dat ik wat kolen mee kon pakken. Van die kolen kon je het thuis wat warmer maken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?

‘Die was vreselijk. Ik heb verschrikkelijke honger gehad. Er was haast niks meer. Je had nooit je buik vol, alleen maar honger. Op de bon kon je maar zo’n klein stukje brood kopen en dat was voor een hele week. In de gaarkeuken, waar mensen wat te eten konden halen met een eigen pannetje, hoopte je maar dat ze de lepel waarmee ze opschepten niet afstreken. Wat dat voor eten was? Dat wist ik niet, maar het was goor. Mijn broer heeft er een keer een steen uitgevist! Een van mijn zusjes mocht in 1943 naar Grootebroek, een dorpje bij Enkhuizen, omdat daar meer te eten was. Toen de mensen waar zij daar ging wonen, hoorden dat er nog meer kinderen waren bij haar thuis, mochten we allemaal komen. Gingen we daar begin 1945, midden in de ontzettend strenge Hongerwinter, met mijn vader ’s morgens om zes uur lopend naartoe. Mijn vader met de fiets met bagage erop. Dat was meer dan vijftig kilometer! We zeiden onze moeder gedag en je wist niet of je elkaar ooit nog zag. Maar je voelde: we gaan naar het land van melk en honing. Onderweg zag je meer mensen lopen, of halfdood op straat liggen. Onderweg overnachten we ergens op een dun, kort matrasje. Dicht tegen elkaar aan en als er een draaide, draaiden we allemaal mee. De volgende dag gingen we verder. We kregen de tip van een adres waar ze je wat te eten gaven als je aanbelde. Mooi is dat, hè. In Grootebroek werden we bij verschillende gezinnen ondergebracht. Ik alleen, bij oude mensen, de familie de Reus. Ze spraken dialect. Maar ja, ik kreeg er wel te eten; al mocht ik niet meteen alles eten, omdat ik niks meer gewend was. Ook ging ik er naar school. Maar ik heb er vreselijke heimwee gehad. We moesten ook nog wachten met naar huis gaan, toen Nederland al was bevrijd. Hoe moest je naar huis vanaf Grootebroek? Dat ging niet zomaar. En ondertussen waren er bevrijdingsfeesten in Amsterdam, terwijl het bij ons niet zo gevierd werd. Maar goed, we hebben het allemaal gelukkig overleefd. Die oorlog mag nooit vergeten worden. Het maakt niet uit waar je vandaan komt, maar maak geen ruzie. Ieder mens telt. Ook al snap je het niet allemaal, wees zuinig op elkaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892