‘Ik had spierwit haar door de zon’


Hanna, Jolie, Rajiv, Levinio vertellen het verhaal van Jeanette van der Stelt
IndonesiëAmsterdam-Zuidoost

Een beetje spannend vinden Hanna, Jolie, Rajiv en Levinio uit groep 7a van IKC Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost het wel om mevrouw Jeannette van der Stelt te interviewen. Ze is nu 80 jaar en geboren in Nederland. Toen ze 5 jaar was is ze voor het eerst vertrokken naar Nederlands-Indië en toen ze 12 jaar was is ze voor de tweede keer naar Nederlands-Indië verhuisd. Ze heeft heel fijne en mooie herinneringen aan het land. Ook heeft ze een tas met foto’s en spulletjes meegenomen.

Hoe was de bootreis naar Nederlands-Indië?
‘Ik heb die reis wel vier keer gemaakt. Echt een cruiseschip met zwembaden aan boord. Geweldig leuk vond ik het, want de zee was hartstikke mooi en we zagen dolfijnen en haaien. De reis duurde wel een maand lang. De eerste keer was ik 5 jaar oud, daar weet ik niet meer zoveel van. De tweede keer dat we uit Nederland weggingen was ik 11 jaar. Kinderen onder de 12 moesten naar de kinderopvang. Mijn jongere broertje en ik zijn toen ontsnapt uit de kinderkamer. Daar hadden we wel genoeg van en we gingen rondzwerven op het schip. We deden allemaal deuren open om te kijken wat daarachter was. Zo vonden we een grote badkamer met een bad. We hebben dat bad vol laten lopen en zijn lekker in bad gaan spelen. Totdat die deur ineens openging en mijn moeder daar stond. Ze begon te huilen. Ze had ons overal gezocht en dacht dat we overboord gevallen waren.’
‘De eerste keer dat we gingen, woonden we in Malang. Dat is in Oost-Java. Het was begin 1949 en de oorlog was nog aan de gang. We gingen daar naartoe, omdat mijn vader graag in het onderwijs wilde werken. We woonden in een heel groot huis met een puntdak. Voor dat huis was een grote tuin en daarvoor was een mooie brede laan met koningspalmen. We mochten het erf niet af dat was te gevaarlijk. We hadden ook honden om ons huis te bewaken. Als we de bergen in wilden, gingen er altijd militairen mee om ons te beschermen. Toen mijn vaders contract afliep na vier jaar, moesten we weer naar Nederland. Een paar jaar later kreeg hij opnieuw een contract en mochten we toch weer terug naar de tropen. Toen kwamen we terecht in Bandung op West-Java.’

Hoe was het daar op school?
‘Mijn moeder was mijn eerste juf. Ik zat in haar klas met veertig kinderen. Nederlandse, Chinese en Indonesische kinderen.  Je moet je voorstellen dat ik spierwit was, want ik had spierwitte haren, ook door de zon die altijd scheen. Indonesische mensen hebben zwart haar. Ze voelden vaak aan mijn haar omdat ze niet geloofden dat mijn haar echt was.’

Hoe communiceerde u met uw klasgenoten?
‘Ze spraken allemaal Nederlands. Dat moest. Die arme Indonesische kinderen moesten allemaal leren welke provincies er waren in Nederland en welke rivieren er allemaal stroomden hier. Maar ze leerden niks over hun eigen land en hun eigen cultuur.’

Werd u ook wel eens gepest op school?
‘Ja, vooral toen ik de tweede keer kwam. Ze noemde me toen pinda. Dat kwam, omdat ik het Indonesische woord voor pinda niet kende. Dat is namelijk katjang. Omdat ik zo vaak van school moest wisselen heb ik me nooit veel aangetrokken van wat kinderen tegen me zeiden of van me vonden. Omdat ik altijd ergens dacht dat ik toch weer snel weg zou gaan. Ik moest vaak mijn huisdieren en vrienden achterlaten, dat deed me heel veel verdriet. Ik heb zo geleerd me niet te veel te hechten.’

Wat was het grootste verschil tussen wonen daar en wonen hier in Nederland?
‘Het klimaat denk ik. Er is daar een tropisch klimaat. Dat betekent dat je geen lente, zomer, herfst of winter hebt, maar wel een droge en een natte tijd. In de natte tijd valt er iedere dag warme regen. De zon gaat om zes uur op en om zes uur weer onder. Dat komt omdat Indonesië vlak bij de evenaar ligt. Wij gingen iedere dag om zeven ’s ochtends naar school en om één uur waren we vrij.’
‘Mijn ouders werkten allebei in het onderwijs. Iedereen ging na het eten ‘s middags van twee tot vier even rusten, op bed liggen en slapen. Dan was het feest voor mijn broertje en mij, want dan hadden wij het huis voor ons alleen. We hadden in Bandung ook een Java-aapje. Tijdens een vakantie waren we op de rubberplantage van vrienden van mijn ouders.  Er kwam iemand aanlopen met een babyaapje dat uit de boom gevallen was. Het beestje was vier dagen oud en mijn broertje en ik smeekten of wij hem mochten meenemen. Met een pipetje hebben we het aapje melk gevoerd, pisang, dat is banaan, gegeven tot hij zelf kon eten. We noemden hem Kees. Hij had een mooie zwarte kuif en een lange staart. Kees was mijn grootste vriend, we gingen vaak samen wandelen. In Indonesië zijn apen vaak waakhonden. Ze hebben namelijk een bepaalde schreeuw als ze een slang zien. Dus dat is ook nog eens heel handig. Toen wij in 1958 weer naar Nederland moesten, hebben mijn vader en ik Kees naar de dierentuin gebracht.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892