‘Ik had mijzelf in leven gehouden met de gedachte dat mijn prachtige moeder mij zou komen halen’


Rio, Winter en Rayan vertellen het verhaal van Marian Smook
Govert FlinckstraatDe Pijp

Op het tafeltje naast Marian Smook en de drie interviewers, Rio, Winter en Rayan van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid, staat een bos bloemen, een Chanoeka-kandelaar en er ligt een stapel vergeelde foto’s met familieleden van mevrouw Smook. De bloemen hebben Rio, Winter en Rayan meegenomen omdat mevrouw Smook morgen 90 jaar wordt. Ze vonden haar geboortedatum op de website van het Joods Monument.

Uit wat voor een gezin komt u?
‘Mijn moeder was Joods en mijn vader niet. Ik was de oudste en had nog een broertje en een zusje. Eigenlijk wist ik helemaal niet dat ik Joods was, maar toen de oorlog uitbrak hoorde ik opeens bij een groep mensen die bang moesten zijn dat ze je wat aan zouden doen. Mijn moeder moest een grote gele ster dragen en mocht op heel veel plekken niet komen. Wij gelukkig niet. Onze vader heeft ons tijdens de oorlog verlaten. We waren heel arm en hadden toen ook zijn bescherming niet meer. Mijn moeder komt uit een gezin met tien kinderen. Van al deze mensen, die zelf ook weer kinderen hadden, zijn er maar twee in leven gebleven. Zesendertig mensen uit mijn familie zijn er vermoord. Mijn moeder was heel mooi, met een prachtige bos zwart haar en make-up. Als ze naar buiten ging was ik zo bang dat haar wat zou overkomen. Ik wist dat Joden opgepakt werden en nooit meer terugkwamen, dat was immers ook met mijn andere familieleden gebeurd.’

Had u honger tijdens de oorlog?
‘Tijdens de Hongerwinter ging ik met mijn broertje en zusje naar het platteland. Naar Ommen. Ik had zo’n verschrikkelijke honger de hele tijd. Op de weg naar mijn school in de Rivierenbuurt kwam ik langs een gaarkeuken. Daar liep ik met een grote boog omheen, want ik kon de geur van het eten niet verdragen, zo hongerig was ik. In Ommen kwamen de mensen uit het dorp allemaal een kind uitzoeken. Dat was heel raar, net alsof ze een konijntje op de markt gingen kopen. Ik kwam bij een boerengezin terecht met een dochter van mijn leeftijd die het syndroom van down had. Ze hoopten dat ik met haar zou spelen, maar ik speelde eigenlijk vooral met andere kinderen. Daar waren ze heel boos over. En ze gaven me veel en vet eten, maar dat kon mijn maag niet verdragen. Ik moest ervan braken. Daar waren ze ook heel boos over, omdat ze dachten dat ik hun eten niet lekker vond. Het ging niet zo goed in dat gezin. Op een avond ben ik weggelopen. Gelukkig was ik uiteindelijk bij een andere familie welkom, daar heb ik het goed gehad. Ik droomde van mijn mooie moeder. Ik was zo bang dat we elkaar kwijt zouden raken en dat ik haar nooit meer zou zien.’

Hoe voelde u zich toen u hoorde dat de oorlog was geëindigd?
‘Op 11 april zijn we bevrijd, dat was iets eerder dan in West-Nederland. In Ommen, waar ik was, is enorm gevochten tussen de Canadezen en de Duitsers. Gelukkig zaten we in de schuilkelder die de vader van het gezin in de tuin had gegraven, want de kogels waren zelfs door onze kussenslopen en dekens heengegaan. Dus als we daar waren blijven liggen… Er waren geen grote feesten toen de Duitsers wegtrokken. Het halve dorp was weggeschoten. Ik weet wel dat de Canadezen door de straten gingen en dat ze repen en koekjes rondstrooiden. Ik wilde naar huis maar dat kon pas in augustus. Mijn moeder kon ons niet huisvesten. Ze had geen huis, geen meubels, helemaal niks. De boerenvrouwen waar ik was, hadden altijd een schort aan en hun haar in een knot. Ik had mijzelf in leven gehouden met de gedachte dat mijn mooie, prachtige moeder mij zou komen halen. In augustus kwam ze eindelijk. Maar ze was helemaal mijn mooie moeder niet meer. Ze was heel mager, kromgegroeid en helemaal grijs. En weet je wat ik deed? Ik deed net alsof ik niet bij haar hoorde. Achteraf begrijp ik hoe verdrietig dat moet zijn geweest voor mijn moeder. Er gebeuren heel veel dingen die je niet wil, maar wel gebeuren.’

Hoe ging u later om met wat er in de oorlog was gebeurd?
‘Ik was 12 toen de oorlog was afgelopen. Mijn moeder praatte nooit over de oorlog, ze was verdrietig en gebroken. Pas later begreep ik dat dit een beetje raar was. Ik wist helemaal niets van mijn familie. Ik heb ook niet veel over de oorlog gepraat met mijn kinderen. Maar als ik nu naar Oekraïne kijk word ik heel akelig als ik de kinderen daar zien. Die kinderen zullen als ze later oud zijn nog steeds de herinneringen van de oorlog hebben. Ik wilde mijn kinderen niet belasten met de verschrikkelijke verhalen van de oorlog. Oorlogen zijn als een tsunami. Generaties worden erdoor beïnvloed. Je hebt een dam nodig om de tsunami tegen te houden. Ik wilde ook als een dam zijn en mijn kinderen niet met de oorlog belasten. Het zou stoppen met mij. Maar dat vonden ze ook niet altijd fijn, een dam als moeder. Ik wil niet dat jullie verdrietig naar huis gaan, maar het verhaal moet wel verteld worden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892