‘Ik ben meer dan mijn huidskleur’
Dejanero, Aaron, Romayli, Ishaaq, Catteleya vertellen het verhaal van Carl Haagenaar
IndonesiëAmsterdam-Zuidoost
Meneer Carl Hagenaar is 86 jaar. Hij is al bijna 60 jaar met zijn vrouw Yvonne getrouwd. Ze is meegekomen naar Basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost waar Dejanero, Aaron, Romayli, Ishaaq en Catteleya uit groep 8 ademloos luisteren naar alle spannende verhalen, die hij vertelt over zijn jeugd in Nederlands-Indië.
Hoe was het om in Batavia te leven?
‘Ik ben in 1939 geboren in Batavia. Het was net voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ik ben de eerste jaren van mijn leven door mijn oma grootgebracht. Mijn vader was opgepakt door de Japanners en moest werken aan de Birma spoorlijn. Ik werd heel erg verwend door mijn oma. Mijn oma heeft mij liefde en veiligheid gegeven. Ze was in die periode mijn moeder. Mijn oma was de liefste vrouw ter wereld, maar ook heel streng. Iedere avond werd ik met koud water gebaad en daarna afgedroogd. Dan zetten ze me poedelnaakt op bed en werd ik overal gecontroleerd. In mijn haren, tussen mijn tenen. Als ik een schrammetje had, en die had ik nogal eens, want ik speelde altijd buiten, dan deed ze er jodium op. En dat was echt pijnlijk!! En dan kon ik schreeuwen wat ik wilde, maar ze ging gewoon door. Mijn oma en ik gingen altijd samen naar bed. En als ik morgens wakker werd, dan was ze al in de keuken iets aan het klaarmaken voor het ontbijt.’
‘Indonesië ligt midden op de evenaar. Als de zon opkomt, om zes uur in de ochtend begon het leven. En om zes uur s’avonds werd het donker en was de dag voorbij. Om zeven uur begon school en om twaalf uur kwam ik thuis. Dan ging ik eerst douchen of baden, zoals dat dan heette. Daarna kreeg ik warm eten. En na het eten ging je naar bed; de siësta zoals die hier in Europa heet. Om vier uur stond ik weer op. En dan ging ik weer douchen. Want tijdens dat middaguurtje werd je kletsnat van het zweet. We hadden toen nog geen airconditioning.’
‘Dan gebeurde er iets, dat ik als een misdaad beschouwde voor kinderen, want daarna werd ik in spierwitte kleding aangekleed. In een land dat vies en stoffig was. Ik droeg altijd witte sokjes met witte schoentjes, een wit broekjes en witte blouse. Als ik een halve minuut buiten liep, was ik alweer vies, want ik ging dan voetballen met andere jongens. Maar mijn ouders werden daar nooit boos om, want we hadden een wasvrouw en mijn kleding werd gewoon iedere dag gewassen. Tegen een uur of zes kwam ik dan weer thuis en dan ging ik eerst weer douchen. Dan kreeg ik kleding aan voor het avondeten. Tijdens het slapen, droeg ik nooit een pyjama hoor, want dat was gewoon te warm. Ik had een kort broekje aan om te slapen. Dat slapen viel niet mee hoor, want er waren heel veel muggen.’
Hoe was uw school?
‘Wij hadden in Nederlands-Indië hetzelfde onderwijs als in Nederland. Je had drie type scholen. Je had een school voor de Nederlanders. Kinderen, die uit Nederland kwamen of in Nederlands-Indië waren geboren, maar niet gemengd bloedig waren. De tweede school was voor ons, Nederlands-Indische jongens. En de derde school was voor de Indonesiërs. Wìj hadden hetzelfde onderwijs als de Nederlandse scholen. Alleen die scholen werden niet gemengd. De Indonesiërs hadden een totaal andere school. Dat noemden wij dan de skola jonkok. Skola is school en jonkok is op je hurken zitten. Als je door een Indonesisch dorp reed in die tijd, zag je op het centrale grasveld Indonesische kinderen op hun hurken zitten met een lei en een griffel en daar kregen ze onderwijs.’
Wat merkte u van de oorlog?
‘Ik woonde dus bij mijn oma en op een dag kwamen er allemaal mannen op de oprit, deze Indonesische strijders heten Permuda’s. Ze hadden grote kapmessen en zeiden tegen mijn oma dat we weg moesten gaan. Dat deed mijn oma niet. Toen hebben ze onze honden gedood, een voor een. De dag daarna kwamen ze weer zeggen dat we weg moesten gaan anders zouden ze haar kleinzoon, mij dus, de volgende dag meenemen. Toen hebben we direct een koffer gepakt. We kwamen in een gebied waar het veilig was, in een kleine kamer. Daar zag ik mijn moeder terug.’
Hoe was uw reis naar Nederland?
‘Toen ik 12 jaar was, ging ik met mijn tante, met het vliegtuig naar Nederland. In die tijd kon er s’avonds niet gevlogen worden. Dus wij deden er drie dagen over om van Batavia naar Amsterdam te vliegen. Hier op Schiphol zouden we worden ontvangen door de oudste dochter van mijn tante. Die zou ons daar komen halen. Maar ze was er niet. Ik had wel haar telefoonnummer. Die nicht van me had zich een dag vergist. Ze zei: ‘Pak maar een taxi.’ We hadden helemaal geen cent bij ons, maar gelukkig was daar een dame in een kantoortje, die alles regelde voor repatrianten. Mensen die uit Nederlands-Indië kwamen in die periode, die werden repatrianten genoemd. Zij heeft toen een taxi voor ons geregeld en toen zijn we naar een pensioen in Zandvoort terecht gegaan. De volgende dag kwam er een mevrouw om met mij kleren te kopen, want ik had alleen maar een kort blousje aan en een fladderbroekje en ik had het erg koud. Het was geloof ik 15, 16 graden. De volgende dag kwam ze terug om met mij naar een school te zoeken.’
Heeft u ooit racisme meegemaakt?
‘Dat is een hele goede vraag. Ik vind dat een ongelooflijk mooie vraag. Ik heb me in Nederland nog nooit gediscrimineerd gevoeld. Ik heb nooit rassenhaat ervaren. Let op, ik zeg niet dat dat er niet is, dat is er wel degelijk. Alleen ik heb het niet ervaren. Ik begon te vertellen zojuist over de jongens, die me vroegen waar ik mijn Nederlands geleerd had. Nou, dat kun je beschouwen als rassendiscriminatie, maar ik heb gedacht, nou de jongens die weten dat niet, ze zijn nieuwsgierig. Ik ga het ze vertellen. En zo heb ik me altijd gedragen.’
‘Ik heb een Indonesische oma gehad. Die heeft nooit op school gezeten. Maar mijn oma was een hele wijze vrouw. Die heeft me levenswijsheden in mijn leven meegegeven. Waar ik nu nog op teer. En een van die levenswijsheden is: ‘Wees altijd beschaafd’. Laat je nooit verleiden tot onbeschaafd gedrag. Jullie bepalen hoe je ermee omgaat. Ik geloof ook niet dat je alleen op je huidskleur gediscrimineerd wordt. Dat geloof ik niet. Joden worden ook gediscrimineerd. En niet vanwege hun neus, niet vanwege hun haar. Daarom kom ik iedere keer weer terug op dat beschaafd zijn. Wees altijd beschaafd. Een jongere broer van me, die was onbeschaafd. Hij timmerde er altijd op los als hij dacht dat hij gediscrimineerd werd. Ik ben ook donker, ik heb ook een andere huidskleur, maar ik laat me niet door iemand anders op mijn huidskleur wegzetten. Ik ben meer dan mijn huidskleur. Jullie zijn meer dan je huidskleur. Gedraag je daarna.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.