‘Ik ben juist in mijn land, want ik ben Nederlander.’


Jelarso, Themmen, Tygo vertellen het verhaal van Carmelita Martins
Amsterdam-Noord

Jelarso, Themmen en Tygo interviewen Carmelita Martins (1944). Op de fiets gaan de drie jongens uit groep 8 van basisschool het Wespennest in Amsterdam Noord richting de Banne, een kwartiertje van de school. Mevrouw Martens ontvangt ze hartelijk. De leerlingen hoeven hun schoenen niet uit ‘want jullie zijn te gast, jullie zijn belangrijk’. Een boeiend gesprek volgt over het leven in Paramaribo, haar familie en hoe het  na aankomst was. Mevrouw Martins vertelt voluit.

Hoe was het om in een huis op te groeien met dertien kinderen?
‘We waren met veel kinderen maar wij hebben veel liefde van onze ouders ondervonden en ik heb een hele leuke jeugd gehad. Ik ben het oudste meisje, met twee broers voor mij iedereen had een taak. De ene moest de badkamer schoonmaken, de ander de keuken. We sliepen in twee kamers vol stapelbedden; de meisjes samen en de jongens, maar met een paar bedden te weinig voor allemaal. Als je als laatste kwam kon je op een opklapbed in de woonkamer slapen. Behalve een broer, die betaalde altijd zijn broertjes als hij wist dat hij laat thuis zou komen, om een bed te reserveren!’

Waar woonden jullie?
‘We woonden in Paramaribo net buiten de stad in een volkswoning die we hadden gekregen van het gouvernement (wat hier de gemeente is). Dat was in een nieuwe wijk, en ons huis was helemaal aan het einde van de wijk, waardoor je wel tien minuten in het donker moest lopen tot je bij de bus kwam aan het begin van de wijk. Als het regenseizoen was bleef je wel binnen, want dan stond alles onder, behalve als we lekker in het water wilden spelen, want koud werd het niet.’

Moest uw vader alleen werken?
‘Je zegt: ‘omdat mijn moeder elk jaar zwanger was?’  (Lacht) Ja, m’n vader was de enige kostwinner. Hij werkte op de drukkerij, maar verdiende niet veel. We hadden veel eten nodig, maar alles was ook goedkoop die tijd hè. Van buren kregen soms etenswaren: dus we kwamen nooit iets tekort. We kregen geen extra cadeautjes, maar we aten drie maal daags. Mijn vader was wel streng; hij bepaalde of een vriendje of vriendinnetje mee naar huis mocht. Ik moest van hem ook vaak mijn moeder helpen, in plaats van lekker te dansen met vriendinnen. Een keer ging ik stiekem naar de danszaal, tot mijn vader daar opeens voor mijn neus stond. Ik moest naar huis, maar ik had toch lekker een paar uur gedanst!’

Hoe was het om naar Nederland te verhuizen terwijl u zo’n goede jeugd had in Suriname?
‘Nou, voor mijn vierentwintigste verjaardag kreeg ik een ticket van mijn broer. Ik droomde er eigenlijk helemaal niet van om naar Nederland te gaan. Ik had er veel familie, dus we gekregen wel eens een kaartje. Daarop zag je sneeuw en mensen met laarzen en bontjassen aan.
Mijn grootmoeder was wasvrouw en werkte bij een Hollands gezin. Die mensen vertelden ons vaak over Nederland en dan zaten we geboeid te luisteren.’

Hoe was het om voor het eerst te vliegen?
‘Het was heel spannend, voor het eerst in het vliegtuig. Ik dacht ‘ojee, het vliegtuig moet niet neerstorten, dan ben ik er geweest.’ Ik werd opgevangen door mijn oudere broer die al in Nederland woonde, in Amsterdam Oost, aan de Insulindenweg 18. Het is al lang geleden, ik woon hier ook al bijna vijfenvijftig jaar. Na mij kwamen mijn drie zussen, die ook bij mijn broer introkken. We zien elkaar wekelijks. Onderling praten we afwisselend Nederlands en Surinaams; echt wel een andere taal dan het Nederlands.’

 Hoe merkte u dat Suriname een kolonie van Nederland was?
‘Er waren en zijn nog een heleboel invloeden van Nederland. Je kan het zien aan de bouw van de huizen, en sommige wijken hebben alleen maar Hollandse straatnamen. Er is een Alkmaar en Amsterdam en een Welgelegen waar ik woonde.  Ook is er een Ferdinand Bolstraat net als in Amsterdam. We spreken Nederlands, want op school kregen we altijd Nederlandse boeken.’

U vertelde ook dat u gepest bent omdat u een kunstoog hebt, maar bent u ook nog gepest over uw afkomst?
‘Soms worden er wel rare dingen gezegd, zoals ‘je kan liever oprotten naar je land’. Dan zeg ik ‘ik ben juist in mijn land, want ik ben Nederlander.’ Ik maak me er nooit zo druk om, want men heeft dan een probleem met mij en ik niet met hen. Ik heb ook hele leuke Hollandse vrienden en kennissen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892