Als tiener maakte Herbert Gunst, woonachtig aan de Marco Polostraat 208, drie hoog en leerling van de Lovelingschool aan de Jan van Riebeekstraat, de beschietingen op de Dam op 7 mei 1945 mee. We vroegen hem naar deze dag en de vijf jaren ervoor die hij als kind meemaakte.
De oorlog was toch voorbij op 7 mei?
‘Inderdaad. Er waren bevrijdingsfeesten en ik ging samen met een vriendje naar de Dam, waar we de bevrijders wilden zien. Het was druk, dus klommen Tonnie en ik klommen in een lantaarnpaal, vlak voor de ingang van het gebouw waar nog Duitsers zaten. Op een gegeven moment hoorden we een enorm gegil en geluid van schoten, die klonken als zweepslagen. Iedereen rende weg. Tonny had zich laten vallen, ik bleef haken met mijn mouw, rukte me los en snel renden we ook weg. Bij beddenzaak Woltering op het Damrak vernielden mensen de ijzeren schuifdeur om er te schuilen. Ik viel, iemand trok me omhoog, en ik rende door de zaak naar de uitgang aan de Nieuwendijk op waar ik Tonny weer tegenkwam. We hebben gerend, gerend, gerend en kwamen pas in de Jordaan tot stilstand. Daar voelde ik dat mijn schoen nat was. Ik bleek een enorme vleeswond aan mijn linker onderbeen te hebben. Een mevrouw die daar woonde heeft me geholpen met water en verband, waarna ik naar huis ben gegaan. Hoe het daarna ging, hoe mijn ouders reageerden, kan ik me niet herinneren…’
Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘In het begin was er nog genoeg te eten. Steeds meer producten, zoals suiker en peulvruchten, gingen op de bon; dan kon je er beperkt van kopen. In de beroemde Hongerwinter hebben we suikerbieten en bloembollen gegeten. Die bollen moest je goed schillen; in de schil zat gif. Daarna kookte je ze met een beetje zout. Dat zout pikten we op straat uit de zoutbakken van de gemeente. Op school kregen we een bordje waterpap of soep van de gemeente. Dat was bijvoeding zodat je niet helemaal doodging van de honger.’
Heeft u nog spannende dingen meegemaakt?
‘Ja hoor. Als kind beleef je het anders dan grote mensen. De pantserwagens en militairen op straat vond ik interessant, want die kende ik van plaatjes en de Nederlandse soldaten gingen toen nog te paard. Soms was er dreiging van bommen. Dan scholen we met alle buren beneden; men dacht dat het veilig was in het trapportaal. Nu denk ik: eigenlijk ben je daar helemaal niet veilig, het hele huis kan op je vallen! We hoorden het luchtdoelgeschut, dat waren kanonnen die op de overvliegende de bommenwerpers schoten. Je hoorde het fluitende geluid van neerkomende bommen, je hoorde het rinkelen op straat. De volgende dag gingen we met de jongens uit de buurt de scherven van granaten zoeken. Die ruilden we ook met elkaar, voor een grotere of anders gevormde bijvoorbeeld. Één scherf heb ik nog altijd bewaard. Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk.’