‘Hij zei dat hij wist dat ik een Jood was en mij zou verraden’


Tim, Eli en Franshezka vertellen het verhaal van Salo Muller
Molenbeekstraat 34-2, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Het voorbereiden vonden ze lastig. Maar tijdens het interview stelden Tim, Eli en Franshezka van de Anne Frankschool hele goede vragen aan Salo Muller. Eli vertelt hem dat hij groot fan van Ajax is. “Oh gelukkig, ik schrok al,” grapt meneer Muller. Naast de verhalen over zijn oorlogsverhaal is er ook ruimte om te lachen.

Wist u dat u Joods was?
‘Ja, dat wist ik wel. Maar wij waren niet orthodox, we waren liberaal. We aten alles wat we lekker vonden en ik ging ook niet naar de synagoge. Mijn grootouders wel. Die waren orthodox en aten alleen maar koosjer, dus geen varkensvlees of paling bijvoorbeeld. In 1940 begon de oorlog. Ik was toen vier jaar en dan weet je niet wat dat is. Ik kan me herinneren dat ik het raar vond dat we thuis de ramen moesten verduisteren. Later moesten we ook een Jodenster dragen. Mijn moeder naaide op al mijn kleren een ster. Dat vond ik heel spannend en ook een beetje stoer. Maar eigenlijk wist ik niet wat er gebeurde.’

Is uw familie opgepakt en hoe ging dat?
‘In 1942, toen was ik dus zes jaar, begon de oorlog voor mij. Mijn moeder bracht me op een ochtend naar school en zei: “Tot vanavond en lief zijn, hoor!” Ik liep de school binnen en mijn moeder vertrok naar haar werk. Mijn ouders werkten voor dezelfde firma en maakten daar kleding en gordijnen. Bij haar werk aangekomen zag m’n moeder een Duitse overvalwagen voor de deur staan. Al het Joodse personeel werd erin geduwd, of eigenlijk gegooid, en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. De buurman heeft me die dag van school gehaald en naar mijn tante aan de Dintelstraat gebracht. Haar dochter, mijn nichtje, had roodvonk, een erg besmettelijke ziekte. ‘s Avonds was er een razzia en werd er op de deur gebonkt. “Aufmachen!” Mijn tante zei dat ik me achter de deur moest verstoppen en niet tevoorschijn mocht komen. De Duitsers vertelde ze dat er iemand met roodvonk in huis was. Omdat ze doodsbang voor besmettelijke ziektes waren, zeiden ze dat ze over drie weken zouden terugkomen. Op het moment dat ze weer wilden vertrekken, kwam ik als eigenwijs jongetje toch tevoorschijn. Toen werd ik ook opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Ik zag daar mijn ouders op het podium staan, rende naar ze toe en had net de hand van mijn moeder vast toen een verpleegster en twee Duitse soldaten mij wegrukten. Ze brachten me naar de overkant van de schouwburg, naar een crèche. Daar heb ik vier dagen en vier nachten in een bedje gestaan. En dus ook in dat bedje gepoept en geplast. Ik schreeuwde om mijn vader en moeder, want ik dacht dat ze aan de overkant waren. Later hoorde ik dat als je op het toneel stond je al was uitgezocht om dezelfde avond met de trein naar Westerbork vervoerd te worden. Mijn ouders hebben daar negen weken gezeten en toen zijn ze per trein naar Auschwitz vervoerd. Daar zijn ze in 1943 vermoord. Dus ik heb mijn vader en moeder nooit meer gezien.’

Hoe was het onderduiken voor u?
Ik ben op acht adressen ondergedoken geweest. Het onderduiken was heel zwaar. Ik mocht niet naar buiten, mocht niet naar school en ik miste mijn ouders verschrikkelijk. Iedere keer als ik verraden was of als er iets anders was waardoor ik weg moest, werd ik opgehaald door een meneer. Hij heette Piet Bosboom, maar in de oorlog was zijn naam Piet Bakker. Bij een gezin in Amersfoort werd ik geslagen door de zoon die boos werd als ik op zijn gitaar speelde. Dan sloeg hij me alle hoeken van de kamer door. De eerste keer loog de moeder tegen de dokter dat ik had geslaapwandeld. Maar een volgende keer, toen ik door hem een gebroken neus en een scheur in mijn jukbeen had, vroeg de dokter me hoe dat was gekomen. Ik zei dat ik was geslagen. Toen ben ik door meneer Bakker weer opgehaald en weggebracht naar mijn volgende adres.’

Wat was het ergste dat u heeft gezien in de oorlog?
‘Na Amersfoort werd ik ondergebracht op een boerderij in Friesland, in het dorpje Ureterp. Ik kreeg daar ook een schuilnaam, Japje, en ik leerde Fries praten. Één keer in de week mocht ik met de boer mee naar een klein winkeltje in het dorp. Op een keer zei een oudere jongen in de winkel dat hij wist dat ik een Jood was en dat hij mij zou verraden. In die tijd kreeg je geld als je een Jood verraadde aan de Duitsers. Zeven gulden en vijftig cent kreeg je daarvoor. Dat was in die tijd veel geld. Toen zei de boer tegen mij: “Japje, ga jij daar maar even achter in de winkel staan.” De boer heeft de eigenaar van de winkel gehaald en samen hebben ze die jongen met een hooivork een paar keer in zijn buik gestoken. Het bloed spoot eruit en de jongen bloedde dood. Ik heb dit allemaal zien gebeuren. Ik vond het vreselijk. Nadat dit gebeurd was, kon ik natuurlijk niet blijven en moest ik weer naar een andere onderduikadres.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892