‘Het waren geen Koninginnenkopkes, maar lichtkogels’


Akongnwi, Jawaria, Saïf vertellen het verhaal van Dré Rennenberg
Leostraat

In het wijkcentrum FAB28 in Eindhoven spreken Akongnwi, Jawaria en Saïf van basisschool Beppino Sarto met Dré Rennenberg over zijn herinneringen aan de oorlog. Dré was 4 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en broer in de Leostraat. Elk jaar, op 18 september, beleeft hij zijn herinneringen aan de bevrijding van Eindhoven opnieuw als hij de optocht over de Aalsterweg ziet komen.

Wat deden uw vader en opa in het verzet?
‘Mijn vader is bij de ondergrondse geweest. Hij heeft mensen die naar een concentratiekamp gingen uit de trein gehaald. Hij wist dat de trein naar Venlo ging en zorgde ervoor dat die niet kon vertrekken, zodat ze konden ontsnappen. Het was levensgevaarlijk werk, maar wij hebben er weinig van meegemaakt. Bij ons thuis kwamen wel eens mensen om afspraken te maken en dat mochten we dan als kind eigenlijk niet horen. Mijn opa luisterde stiekem naar de radio. De radio’s waren door de Duitsers in beslag genomen, want niemand mocht naar de radio luisteren. Als je dat toch deed, was je strafbaar. Mijn opa luisterde naar de Engelse zender. Hij was een timmerman, maar hij kon goed Engels spreken en verstaan. Hij luisterde naar wat de Engelsen zeiden, waar de opmars was en waar ze zaten. In oktober 1943 stopte een auto voor de deur van mijn opa’s huis. De Duitsers hadden gemerkt dat iemand in het huis naar de radio luisterde. Ze hadden apparatuur in hun auto waarmee ze konden luisteren of iemand fout bezig was. Opa werd meegenomen. Hij heeft drie maanden in Kamp Vught gezeten, en werd weer vrijgelaten. Mijn opa was al oud. Hij kwam in het ziekenhuis terecht met een dubbele longontsteking en is gestorven. Toen ben ik met mijn vader, moeder en broer naar mijn oma vertrokken en hebben we daar ruim één jaar gewoond. Dat was in de Heistraat. Bij mijn oma hadden ze twee kostgangers en daar kwamen wij nog bij. Het was erg druk. De buurvrouw van oma zei dat ik wel bij haar kon slapen. Ik moest elke avond bij haar in een klein kinderbedje slapen. Ik heb er vrienden gemaakt met wie ik nu nog bevriend ben.’

Hoe was het om een Engelsman in huis te hebben?
‘William Whitman was een Engelsman en hij sliep in het Sint Jozefziekenhuis. Hij was een verpleegkundige of arts. We hadden een rond kacheltje, waaraan ik een keer mijn knie had verbrand. Hij nam mij toen mee naar het ziekenhuis en smeerde een zalf die heel lekker rook, op mijn knie. De pijn was snel weg, maar het litteken zie ik nu nog. William zat vaak bij ons, want hij vond het leuk om met mijn vader en moeder te praten. Hij zat liever bij mensen met wie hij kon kletsen dan bij de Engelsen in het ziekenhuis. Zijn vrouw was in verwachting in de oorlog. Mijn moeder heeft van een trui een babytruitje gemaakt. Dat hadden we aan hem gegeven en opgestuurd naar Engeland. Ik weet nog goed dat hij op een dag bij ons kwam en zei dat hij weg moest. We hebben nooit meer iets van gehoord. Ik denk dat hij op weg naar de Slag om Arnhem gestorven is. Mijn oom heeft nog geprobeerd om contact te zoeken, maar dat lukte niet. En ik heb later, als wethouder, nog geprobeerd om uit te zoeken wat er is gebeurd, maar ook dat is niet gelukt. Ik heb nog foto’s van hem en herinner me nog goed hoe hij was. Hij bracht altijd iets mee, snoepjes of appels. Als kind hadden we dat niet in de oorlog, dus dat blijft een mooie herinnering.’

Hoe was het voor u toen uw huis gebombardeerd werd na de bevrijding?
‘Op 18 september is Eindhoven bevrijd. Iedereen vierde feest. Ik kreeg voor de eerste keer chocola. We hadden nog nooit chocola gehad. De Engelsen kwamen binnen over de Aalsterweg met hele grote groepen en zij gooiden chocola naar de kinderen toe. Als je geluk had, kon je een reep pakken. Dat was feest voor ons. Mijn vader kreeg voor het eerst een echte sigaret. Sinds de oorlog had hij geen echte sigaretten meer gehad.

‘Op 19 september stonden we op dezelfde plek, in de hoop weer chocola te krijgen, maar toen kwamen er weer bommen. De Duitsers kwamen. Er waren allemaal rode balletjes in de lucht. Iemand riep: ‘Koninginnenkopkes!’ Het waren geen Koninginnenkopkes, maar lichtkogels zodat de Duitsers konden zien waar ze moesten bombarderen. Toen kwam het bombardement. We zijn eerst naar huis teruggelopen. Mijn vader zei dat we naar de bossen moesten vluchten, omdat het te gevaarlijk was. Mijn moeder zei dat we niet om mochten kijken, maar ik was nieuwsgierig en keek toch om. Ik zag grote stofwolken. Waar wij woonden, stonden zes huizen. Daar waren er vier van helemaal weg. Die vier huizen zijn na de oorlog weer opgebouwd. Ik ben toen getrouwd en in één van deze huizen gaan wonen. Tijdens het bombardement zijn we later naar mijn oom gevlucht in de Kamillestraat. De weg die wij namen, kan ik nog steeds lopen. Dat blijft altijd in mijn gedachten. Huizen stonden in brand en waren kapot. Er zaten geen ruiten meer in, er kwam noodglas in. Dat was heel donker en geel glas, het werd daardoor ongezellig. Er was ook geen brandstof, het was kil in huis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892