‘Het leven in een jappenkamp was een vernedering’


Kik, Jens en Noura vertellen het verhaal van Cecile van der Wijck
Indonesië

De leerlingen Kik, Jens en Noura van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven hebben een bezoekje gebracht aan Cecile van der Wijck. Ze is geboren in 1936 in Padang op Sumatra (Indonesië). Padang was niet groot maar erg belangrijk omdat het een natuurlijke haven had. Ze hadden thuis acht eigen kinderen en later kwamen daar nog vijf nichtjes bij die hun vader verloren hadden. De moeder van de nichtjes was een echte Indonesische vrouw. De overgrootvader van Cecile was Hollands. Het was een man met ‘hoog aanzien’ in de tijden dat het erg telde hoe ‘blank’ je was en daarmee ook hoe voornaam je was op de maatschappelijke ladder. De ‘echte Indonesiërs’ stonden op de laagste sport van de ladder.

Hoe was het in het kamp?
‘Toen ik 6 was vielen Japanners Nederlands-Indië binnen. Mijn vader en broer werden opgehaald en naar een mannenkamp gebracht. Daarna werden mijn moeder en wij kinderen opgehaald en naar een lege school gebracht, We zagen hier voor het eerst de ‘jappen’.

We werden gedropt in bossen waar de jappen kampen hadden staan. De kampen waren in een oerwoud gebouwd. Die barakken zaten propvol mensen. Je kreeg allemaal een heel klein plekje in de barak. Er waren verdiepingen gemaakt waar je kon slapen.

We kregen geen school. De nonen die gevangen waren gehouden, hielden de kinderen wel bezig en leerden ze ook wel wat. Ze hadden geen schriften en boeken in het kamp maar wel veel speelruimtes. We hadden dan houten planken waar we op moesten zitten en het schrift was het zand waar je met je vinger in kon schrijven.

Ik heb vreselijke dingen gezien in mijn tijd in het kamp, de Japanners toonden geen begrip of empathie, niet eens menselijkheid. Elke keer als iemand een jap zag, moesten we allemaal buigen. Een vrouw had eens wat eten meegesmokkeld voor haar kinderen. Jammer genoeg werd ze gesnapt door een jap, en als gevolg in elkaar getrapt voor onze neus. Terwijl we daar speelden. Zo’n kleine vrouw door een grote jap…’

Wat vond u van het eten in het kamp?
‘We hadden niks te kiezen. Mijn moeder en de kleine kinderen kregen niks. Mijn oudere zussen moeten hard werken en als beloning kregen ze een potje eten. De zussen moesten in het oerwoud werken om bomen te hakken. Die moeten ze daarna naar de jappen in het kamp sjouwen. En daarvoor kregen we dan een paar hapjes eten. Vaak was dat cassave; we leden echt honger. Door de honger werd ik ernstig ziek, zowel in het kamp als toen we bevrijd waren. Hierdoor kreeg ik ook een dikke buik. In het kamp was geen dokter die kon helpen. Na het kamp moesten we weer opgepept worden. We kregen zogenaamd vitamine c en d te eten. Wat we eigenlijk kregen was veel fruit, muizen en ratten om bij te komen.’

Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘We zaten zo’n 3,5 jaar in de jappenkampen. Ik was 6 toen ik in het kamp kwam en bijna 10 jaar toen ik eruit kwam. In al die jaren heb ik niks geleerd want er was geen school. Het enige wat we hebben geleerd is het liedje dat we moesten toezingen als de baas van de jappen er was. Dat herinner ik me omdat dat elke dag gebeurde. Het voelde als een vernedering.

Onze moeder vertelde ons op een dag dat we bevrijd waren. Later kwam er iemand van de ambassade met een jap langs die kwam vertellen dat de oorlog over was. We mochten lopend naar huis. Toen we terugkeerden, bleek dat ons huis al was weggegeven.

Er brak een vreselijke tijd aan, de Bersiap. De Indonesische bevolking wilde niet weer terug onder het Hollandse bewind, ze wilden onafhankelijk worden. Iedereen die met de Hollanders te maken had of maar een beetje Hollands bloed leek te hebben, werd vermoord. Met scherpe messen en speren werden de slachtoffers gespiesd. Het was niet veilig en heel bedreigend. Daarop volgde de onafhankelijkheid. Je moest kiezen of je daar wilde blijven of naar Nederland wilde.’

Hoe ging het verder?
‘De ellende was nog steeds niet voorbij. Er kwam weer een lange periode van oorlog. Jonge Nederlandse jongens kwamen met schepen in het onafhankelijke Indonesië aan om te vechten voor Nederland, dat Indië terug wilde. De jongens wisten niet wat ze in Indië gingen doen. Ze werden als ‘kanonnenvlees’ gelokt en pas toen ze de bootjes waarmee ze kwamen uitstapten, hoorden ze dat ze moesten gaan moorden. Ze hadden vaak nog nooit een geweer in hun handen gehad. Het was erg schokkend.

Uiteindelijk moest ik terug naar Nederland. Dit vond ik verschrikkelijk want ik had fijn werk in Indonesië. Ik stond op het punt te trouwen met iemand die daar bleef. Mijn ouders waren al eerder vertrokken dus moest ik helemaal alleen met een vrachtschip mee. Het was heel eenzaam. In Napels moesten we van boord en daar de nachttrein in. In mijn eentje in zo’n vreemd plat koud land… Ik was nog niet volwassen maar werd zo wel behandeld. In Venlo werd ik van de trein gehaald door mijn broer. Alle Indische mensen werden op andere plekken gedropt, in Valkenswaard, Tongelre, Den Bosch, Den Haag. We hadden niets toen we in Nederland kwamen en kregen ook niets van de regering aan hulp en opvang. Ik kreeg vrij snel een baan als typiste bij de rechtbank. Ik kreeg die baan omdat ik zo goed Nederlands sprak ten opzichte van de vele mensen die dialect spraken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892