‘Ik schaam me er niet voor, ík zat niet bij de NSB’
Anais, Noor en Jona vertellen het verhaal van Truus Schutte
1e Hugo de Grootstraat 38-3Amsterdam-West
Truus Schutte was twaalf toen de oorlog begon. Met een vader die bij de NSB zat en als jongste van een gebroken gezin van acht kinderen bekijkt ze de oorlogsperiode toch niet als zwaar. Anais, Noor en Jona van de Rosa Boekdrukkerschool gingen op bezoek en aten tijdens het vragen stellen Truus’ favoriete gebak: tompouce.
Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Dat mijn broer Arie van Soest, die in het verzet zat, middenin de nacht werd weggehaald van huis. Hij zat eerst in de gevangenis bij het Leidseplein. Via hele dunne sigarettenpapiertjes, verstopt in kleding, konden we berichten aan ‘m sturen. Sms en whatsapp had je niet. Later ging hij via Vught naar kamp Dachau. Daar is hij erg mishandeld, maar hij ging niet zoals velen anderen naar de gaskamer. Hij kwam na de oorlog terug! Het was de eerste keer dat ik mijn moeder zag huilen, toen hij de straat in werd gereden in een wagen vol kaal geschoren jongemannen. Verder hebben wij het niet heel moeilijk gehad in de oorlog. Honger was er niet echt. We gingen wel op de fiets naar de boeren om om eten te vragen. We waren arm thuis, maar ik mocht altijd iemand meenemen om mee te eten. En tja, ik groeide uit m’n gymjurk (je had toen een jurk voor gym) en kreeg geen nieuwe. Maar heel erg is dat niet.’
Hoe was het om in de oorlog te leven?
‘Het gewone leven ging ook gewoon door. Feestjes, buiten spelen, naar school gaan en werken. Om ons heen gebeurden wel erge dingen. We wisten dat alle Joodse mensen in een aparte wijk moesten wonen. We zagen de vliegtuigen overgaan, we hoorden het beschieten. Mijn broers gingen dan na afloop het dak op om granaatscherven te zoeken. Vlakbij de Dam werden fietsen afgepakt door de Duitse soldaten. Een meisje van school moest daar erg om huilen. Ze pakte ‘m terug en is er snel mee weggereden. Als ze hadden gewild, hadden ze op haar kunnen schieten. Dat besef je niet als kind. Je was blij dat er snoepbonnen waren. Ik mocht van de meneer van de snoepwinkel in onze straat een half uurtje voor openingstijd al wat lekkers halen. Hij vond me vast lief, of zielig. En ik herinner me dat we hout nodig hadden voor de kachel. Een keer hebben stiekem we een groot stuk hout uit de schuilkelder onder de Rozengracht meegenomen. Bleek er bij thuiskomst allemaal poep op te zitten! Mensen gebruikten die kelders kennelijk ook als wc.’
Uw vader was NSB’er, hoe vond u dat?
‘Allereerst ben ik niet opgegroeid bij mijn vader. Hij ging bij ons weg toen ik een baby was. Een keer zag ik hem in uniform staan op de Rozengracht. Hij leek op mijn oom. Maar ik durfde niet naar hem toe te gaan. Ik schaam me er niet voor, ík zat niet bij de NSB. Ik schaamde me toen ook niet voor mijn kleren met een stempel erop. Dat was kleding die je van de gemeente Amsterdam kreeg als je arm was. De stempel was om te voorkomen dat mensen die kleren gingen verkopen. Ik liet het gewoon zien: kijk een stempel! En weet je, niet alle Duitsers waren slecht. Een buurman van ons liep na spertijd buiten zonder ‘ausweis’, een soort paspoort. Een Duitse soldaat vroeg hem erom en de buurman nam hem mee naar huis om het te halen. Toen de soldaat zijn gezin zag, zei hij dat het in orde was. Veel soldaten waren ook maar huisvaders die niet wilden vechten. Heel veel mensen wilden geen oorlog.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.