‘Heb je hem? Ja, geef hem maar een zetje’


Dax en Djavan vertellen het verhaal van Jack Eljon
Victorieplein 5 huisAmsterdam-Zuid

Op een zonnige middag wandelen Dax en Djavan van de Rivierenschool naar het huis van Jack Eljon. Jack was drie jaar toen de oorlog begon en vertelt, in de tuin met voor beide leerlingen een pakje sinaasappelsap en lekkers, over zijn herinneringen. Naast hem een zwart koffertje met spulletjes uit die tijd. Ook een rondleiding door zijn huis – dat hij ‘het museum’ noemt vanwege de bonte verzameling familiefoto’s, glaswerk, gapers en porseleinen grachtenpanden – behoort tot deze ontmoeting.

Herinnert u het begin van de oorlog?
‘Ik was bijna drie, maar kan het me goed herinneren. Mijn vader zei tegen mijn moeder: “Nu wordt het menens.” Omdat het te gevaarlijk werd in Amsterdam, gingen we naar een bevriend boerengezin. Daar was het veilig voor ons, voorlopig. Het was meer een vakantieadres dan een onderduikadres. Toen het ook daar te gevaarlijk werd, stuurden mijn ouders mij naar mijn tante Greta in Haarlem. Ik was pas vier en het echte onderduiken ging beginnen. Dat was heel erg verdrietig. Ik had het niet slecht in Haarlem, al miste ik mijn ouders. De oudste dochter van zeventien was een moederfiguur voor me. De buren, NSB’ers nota bene, waarschuwden dat er een razzia aankwam. Ik moest daar weg. Midden in de nacht ben ik toen over de schutting aan de buren gegeven. Ik hoor het ze nog zeggen: “Heb je hem?” “Ja, geef hem maar een zetje.” Later hoorde ik dat 25 van de 937 Haarlemse Joden de razzia hebben overleefd.’

Waar ging u toen naartoe?
‘Naar tante Da en haar twee dochters Beppie en Alie in Zeist. Een vreselijke periode van anderhalf jaar. Ik miste mijn ouders, was opstandig en brutaal. Ik sliep niet en wilde niet eten en drinken. Dan kreeg ik slaag, maar dat kon me niet schelen. Vooral Alie sloeg mij vaak, zelfs met kleerhangers. Ik heb er nog een litteken van op mijn rug. Ook riep ze: “Je moeder is er niet en ze komt nooit meer terug!” Op een dag, terwijl ik op school zat, belden SS’ers aan bij tante Da. Bij de buren stond de bakkersknecht met zijn fietskar voor de deur. De buren stuurden hem toen naar mijn school. “Dat Joodse jongetje moet weg!” zeiden ze. Op school hoorde ik dat Henkie Mulder, dat was mijn schuilnaam, bij het hoofd van de school moest komen. Die gaf me mee aan de bakkersknecht. Ineengedoken in zijn kar fietste hij mij Zeist uit. Later hoorde ik dat de Duitsers ons hadden gekruist. Ik weet nu zeker dat ik was verraden. Tante Da zat een maand vast en werd door de Gestapo onder druk gezet waarop zij de naam ‘Wasch’ uit Utrecht noemde. Die mevrouw Wasch had een Joods meisje in huis. Zij zijn door de Gestapo opgepakt en uiteindelijk vermoord. Via onderduikadressen in Deventer en Zwolle kwam ik op mijn laatste onderduikadres in Friesland. Ik was toen zeven.’

Droeg u een Jodenster?
‘Ik had een eigen ster, maar die heb ik maar een paar keer gedragen. Tot je zesde was je niet verplicht het te dragen en ik was toen nog geen zes. Ik heb ook de Jodenster van mijn moeder bewaard. Daar zit een knoopsgat aan, omdat zij de ster buitenshuis moest dragen. Zo’n ster werd door de dragers ervan vaak verborgen met een krant of sjaal.’

Hoe was het eind van de oorlog voor u?
‘In Friesland zat ik op het platteland bij een gezin met vijf kinderen. In het najaar van 1944 was er een huiszoeking. Ze hadden mij al eens verteld wat ik moest doen als er Duitsers kwamen en ik had ook geoefend. Dit keer was het geen oefening. Ik ging meteen naar boven. Tussen het dak en het plafond was een smalle kruipruimte. Ik paste er net tussen. Ik was zo ontzettend bang dat ze me zouden horen, dat ze me zouden vinden. Ik probeerde zo stil mogelijk te zijn. Door de kieren van het houten schot zag ik een Duitse soldaat heen en weer lopen. Nog steeds heb ik angst voor kieren, zelfs voor de kieren in de schutting in mijn tuin. Dat gaat nooit meer over.
Toen Nederland was bevrijd vroegen ze me mijn echte naam. “Henkie Mulder,” zei ik, want in Haarlem had ik beloofd nooit mijn echte naam te vertellen. Maar ze moesten weten wie ik was om zo mijn ouders, als die het hadden overleefd, te vinden. Een vrijwilligster van het Rode Kruis nam mij mee naar een sporthal in Sneek. Daar zaten twintig kaalgeknipte vrouwen op een rij. Ik moest alle vrouwen langs, terwijl ik mijn moeder al had ontdekt. Bij de zeventiende stoel sprong ik op schoot. We huilden van blijdschap. Het gevoel dat we weer samen waren was zo bijzonder, dat heb ik nooit meer zo gehad. Die avond zag ik ook voor het eerst weer mijn vader. Het was 31 mei 1945, ik zal dat nooit vergeten. Een paar dagen erna werd ik acht. Ik kreeg een doos met acht flesjes ecoline en twee pennen als cadeau. De hereniging met mijn ouders betekende voor mij bevrijding. Toch zal voor mij de oorlog nooit voorbij gaan. De oorlog zit van binnen. Voor altijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892