‘Hannie was een Joods meisje dat bij ons in huis woonde’


Lars, Dany, Alyssa en Auguste vertellen het verhaal van Gerrit Sijpheer
Notweg 37, Bergen

Lars, Dany, Alyssa en Auguste zouden eigenlijk iemand anders interviewen, maar zij belde af omdat ze was gevallen en naar het ziekenhuis moest. Gelukkig heeft Gerrit Sijpheer tijd. Hij ontvangt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar hartelijk. Ze hebben zijn interview op de valreep toch best goed kunnen voorbereiden.

Kende u Joodse kinderen?
‘Ja, bij ons in huis zaten een Joodse jongen ondergedoken en een Joods meisje, David en Hannie. David was 12 jaar en als een grote broer voor mij. Voordat David bij ons kwam zat hij ergens anders ondergedoken, op een zolder waar hij niet naar buiten kon, bij mensen met een krantenwinkeltje waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Dat was heel gevaarlijk voor hem. Hij zat er al 1,5 jaar en werd ook mensenschuw. Mijn vader vond dat zo vervelend voor hem dat hij had gezegd: ‘Kom maar bij ons’.

David goochelde en speelde toneel bij ons in de achterkamer en op een grasveldje in de tuin achter ons huis. Daar ging hij koorddansen op de waslijn. Hij bedacht allerlei acts. Na de oorlog heeft hij hier zijn beroep van gemaakt; hij heeft zijn leven lang rondgetrokken in de wereld en zijn acts opgevoerd in theaters.

Hannie was een meisje van 13 jaar. Zij was de hulp van mijn moeder: mijn moeder had al twee kinderen en was zwanger van de derde dus ze kon alle hulp gebruiken. Hannie was voor de buitenwereld ons ‘nichtje’. Eerst had ze pikzwart haar, maar met waterstofperoxide hebben we haar haar blond gemaakt. Zo kon ze veilig naar buiten. Hannie zorgde voor mij en we sliepen ook samen in één bed; we hebben nog steeds contact.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Onze huisarts, dokter Blok, was lid van de landelijke verzetsgroep 2000. Zij zorgden voor mensen die in de knel kwamen, vooral Joodse mensen, en probeerden hen bij andere mensen onder te brengen zodat ze niet opgepakt zouden worden. Dokter Blok vroeg mijn vader of hij ook mensen in huis wilden nemen. Mijn ouders deden dat; als mensen hulp nodig hadden dan gaf je die hulp gewoon. Mensen zijn allemaal gelijk en je helpt elkaar.

Het werd heel vol in huis; er kwamen steeds meer onderduikers die een schuilplaats nodig hadden en we waren ineens met tien mensen en sliepen met z’n tweeën in een eenpersoonsbed. Dat was een heel druk huishouden.

Zoveel mensen bij elkaar in een huis zorgde ook voor spanningen; mijn moeder speelde de scheidsrechter en ook kreeg iedere onderduiker een taak, zoals wol spinnen van schapenvol en tarwe malen in de koffiemachine en aardappels schillen. Mijn moeder had er verder haar handen vol aan om te zorgen dat iedereen te eten kreeg. Via de verzetsorganisatie kreeg ze extra bonnen om eten te halen voor alle onderduikers.

Omdat mijn vader bij de het gemeentelijke elektrabedrijf werkte, kwam hij bij iedereen aan huis, ook bij de boeren, en kon hij voldoende eten meenemen voor iedereen. Wij hadden ook een grote tuin met aardappels en knolrapen, bessenbomen en kersenboom. Mijn moeder maakte alle vruchten in.’

Is er ook iets heel ergs gebeurd in uw omgeving?
‘Op een dag reed er over de Teuglaan van Schoorl naar het kanaal een grote vrachtwagen met grote vaten olie. Deze vrachtwagen verloor twee vaten die de weg oprolde de berm in. De sluiswachters die het zagen gebeuren, hebben de vaten de tuin ingerold en de verzetsgroep gemeld dat ze olie in de tuin hadden liggen. Olie was heel schaars in die tijd en het was heel belangrijk voor de verzetsgroep om een voorraad te hebben. De verzetsgroep haalde de vaten op en begroef ze naast ons huis, waar ze mijn vader bij betrokken.

De volgende dag kwam de Duitse politie. Ze hadden meneer Schalkwijk, een van de sluiswachters, gedwongen om te vertellen waar ze begraven lagen en hij moest komen aanwijzen waar de vaten lagen. Schalkwijk werd daarna hardhandig ondervraagd in Alkmaar om te weten te komen wie er allemaal bij betrokken waren. Maar hij heeft dat stilgehouden. Maar doordat hij hardhandig werd aangepakt, kreeg hij een hartaanval en overleed hij.

Omdat de verzetsgroep dacht dat hij ook alle namen had verraden van mensen die erbij betrokken waren, hebben ze iedereen gewaarschuwd en dook iedereen onder. De Duitse soldaten hebben als reactie hierop tien mensen die er niets mee te maken hadden, uit de gevangenis in Amsterdam gehaald en op de Teugellaan in Schoorl doodgeschoten. Dat was afschuwelijk.’

Hoe was uw contact met de Duitse soldaten?
‘Op een dag kwam er een Duitse soldaat naar mij toe, een man met een heel groot geweer. Ik was heel bang voor hem dus ik racete naar huis. Omdat het huis vol was, waren de deuren altijd op slot, dus ik bonkte met mijn kont tegen de achterdeur aan. Op het moment dat mijn moeder de deur opendeed, kwam de Duitse soldaat de hoek omlopen en vroeg me of ik honger had. Natuurlijk had ik honger! Ik kreeg een dikke boterham met kaas ertussen. Dat was een traktatie. Ik griste de boterham uit zijn handen en zei: ‘Dank je wel, rotmof!’

Op dat moment begon de soldaat heel erg te huilen. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg mijn moeder. De soldaat vertelde dat hij die dag had gehoord dat zijn dorp in Duitsland platgebombardeerd was door de Engelsen en dat hij die dag zijn vrouw en kinderen was verloren. Hij had ook een jongetje gehad zoals ik. Mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, troostte de Duitse soldaat. Ik besefte op dat moment de waanzin van oorlog. En ook dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892