‘Gelukkig sprak die Duitse soldaat geen Nederlands’


Joel, Thijs, Kai Noa en Nina vertellen het verhaal van Truus Grondsma
Orteliusstraat 331Amsterdam-West

Truus Grondsma was tweeënhalf toen de oorlog begon. Aan Joel, Thijs, Kai Noa en Nina van de Boomgaardschool vertelt ze over de smaak van suikerbieten, hoe haar familie aan eten kwam en waar ze de laatste winter van de oorlog heeft doorgebracht.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was tweeënhalf toen de oorlog begon. Wij woonden in de Orteliusstraat, dat was de allerbuitenste straat van de stad. Daarachter lagen de weilanden. We speelden vaak op het zand daar. We zagen grote vrachtwagens met suikerbieten erop voorbij rijden. Als de vrachtwagenchauffeur remde, vielen er soms suikerbieten op de grond. Dan namen wij allemaal een suikerbiet mee naar huis en hadden we weer wat te eten. Het smaakte vreselijk smerig.’

Hoe kwamen uw ouders aan eten in de oorlog?
‘We hadden een sigarenzaak, dus we konden sigaren ruilen met boeren voor eten. Ik weet nog dat ik op weg naar de boer voor op het fietszitje zat bij mijn vader. We reden op een smal weggetje met een sloot erlangs. Toen kwam er een soort tank of een jeep met Duitse soldaten aan. Mijn vader zei: “We moeten ons verstoppen!” Dus wij van die fiets af en in de slootkant tussen het gras ons verstoppen. Maar ze konden ons gewoon zien, we waren helemaal niet goed verstopt. Toch reed die jeep gewoon door. Later dacht ik: die moeten ons gezien hebben. Er waren natuurlijk ook goede Duitse soldaten, die het er helemaal niet mee eens waren met wat er gebeurde, maar die moesten wel meedoen. Toen op dat weggetje hebben ze vast gedacht: ach laat ze maar zitten.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Al voor de winter hadden we weinig te eten. Op mijn knieën en ellenbogen had ik hongeroedeem, plekken op m’n huid. Dat krijg je door vitamine- en mineralentekort. Ik herinner me dat, omdat ik tijdens het speelkwartier er last van had, als kinderen tegen me aan botsten. Dan gingen die plekken open. In de zomer gingen we naar Leeuwarden, daar woonde mijn pake, dat is Fries voor opa. Mijn vader zei toen: “We blijven maar hier, want het wordt steeds slechter in Amsterdam”. Zo hadden we in de winter genoeg te eten. Het was een hele strenge winter, er was heel veel sneeuw gevallen. We hadden een iglo gebouwd, daar zaten we in met stompjes kaars. We konden ook schaatsen en er was sneeuw en dat was best leuk. We bleven daar tot de oorlog was afgelopen. Tijdens de Bevrijding kwamen de bevrijders op tanks de stad inrijden en ze deelden chocola en koekjes uit. Mijn zus heeft op zo’n tank gezeten. Ik durfde niet.’

Kent u mensen die naar Duitsland moesten?
‘Mijn vader is een keer opgepakt, maar hij was heel snel weer terug. Hij was timmerman en had vroeger in Duitsland gewerkt. Daardoor sprak hij goed Duits. Waarschijnlijk had hij staan praten met de bewakers en toen ze even niet opletten, was hij gewoon weer naar huis gelopen. Dus hij is niet helemaal in Duitsland geweest. In het huis in Friesland bij mijn pake was een zolder waar mijn vader zich verstopte als er razzia’s waren. Het is een keer gebeurd dat een Duitser aanbelde en dat ik toen heel hard ging huilen en riep: “Ze komen m’n vader halen!” Die Duitser vroeg aan mijn moeder wat ik zei. Zij antwoordde: “Mijn pake is ziek.” Toen ze later weer weg waren, zei mijn moeder tegen me dat ik m’n mond moest houden als er Duitsers waren. Maar gelukkig sprak die Duitse soldaat geen Nederlands.
In Leeuwarden hadden mijn zus en ik onze slaapkamer aan de achterkant van het huis. Bij een razzia zag je de mannen uit de ramen klimmen. Ze liepen over de dakgoot en gingen ergens anders naar binnen. Waarschijnlijk in de huizen waar de Duitsers al hadden gekeken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892