‘Gelukkig kon ik in de oorlog blijven voetballen bij de Volewijckers’


Charlie, Gretha en Lois vertellen het verhaal van Joop Hoogduin
Marco PolostraatAmsterdam-Noord

Charlie, Gretha en Lois treffen op het bankje bij de Azaleaschool in Amsterdam-Noord de laatste voorbereidingen voor het interview. Daarna wandelen ze naar het adres op de Wingerdweg waar Joop Hoogduin samen met zijn vrouw Corrie woont. Het echtpaar ontvangt ze hartelijk. Voorzien van een frisje beginnen de kinderen aan hun interview.

Kunt u ons iets vertellen over uw herinneringen aan de oorlog?
‘In het begin van de oorlog woonde ik samen met mijn ouders en oudere broer Herman in Amsterdam-West, in de Marco Polostraat. Mijn vader verdiende zijn geld met muziek. Hij speelde accordeon en hij trok voor zijn werk heel Nederland door. Soms was hij maandenlang van huis. Er woonde ook een ‘kostganger’ bij ons in huis, meneer Teunissen. Later gingen mijn ouders scheiden en werd meneer Teunissen mijn stiefvader. De Duitsers trokken ter paard Amsterdam binnen; ze werden gestationeerd in een gebouw vlakbij ons in de buurt. Als kinderen kregen we weleens Kuchen van de Duitsers. Als mijn moeder erachter kwam dat wij iets hadden aangenomen van ‘de vijand’, kon ze heel boos op ons worden. Op een gegeven moment voelde mijn moeder zich niet meer veilig genoeg in Amsterdam-West, zo dicht bij de gelegerde Duitsers. Ze besloot daarom naar Noord te verhuizen waar ook mijn oma met een aantal jongere broertjes en zusjes van mijn moeder woonde. De jongsten van hen waren maar een paar jaar ouder dan ikzelf en het was er altijd heel gezellig. Mijn oma heeft een heel belangrijke rol in mijn leven gespeeld: eigenlijk heeft zíj mij opgevoed.

‘Ik was ontzettend dol op voetballen en dus werd ik lid bij voetbalclub De Volewijckers: gelukkig kon ik gedurende de hele oorlog blijven voetballen. Eigenlijk voelde het leven voor mij enigszins normaal, ik wist niet beter. Tot 1944 ging ik naar de Oldenbarneveldschool, bij het Mosplein in de buurt. Daarna werd de school tijdelijk gesloten. Jammer genoeg heb ik daarom nooit een basisschooldiploma kunnen behalen.’

Wat merkte u van de Duitsers in de buurt?
‘De Duitsers hielden regelmatig razzia’s. Ze pakten dan alle jonge mannen vanaf 18 jaar op om hen naar de Arbeitseinsatz in Duitsland te sturen. Daar moesten ze in de oorlogsfabrieken werken. Velen van hen doken dan ook onder om aan de razzia’s te ontkomen. Een paar jaar geleden ontdekte ik een ruimte onder onze trap, toen ik bezig was een vaste trap naar de kelder te bouwen: er lagen allerlei spullen in, zoals kranten uit 1943 en een jasje. Ik ga ervan uit dat dit een schuilplaats van een onderduiker is geweest. Jammer genoeg heb ik die spullen destijds weggegooid, anders had ik ze aan jullie kunnen laten zien.

‘In óns huis is er nooit een onderduiker geweest. Ik weet wel dat iedereen in onze buurt heel erg voorzichtig werd wanneer de wijkagent in de buurt kwam. Iedereen verdacht hem van collaboratie met de Duitsers. Helaas heeft niemand ooit geweten wat daarvan daadwerkelijk waar was want na de oorlog was de agent voorgoed verdwenen. Ook een van mijn ooms werd destijds opgepakt en op de trein naar Duitsland gezet: hij heeft gelukkig kunnen vluchten door uit de trein te springen.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog ontstond er steeds meer voedselschaarste. Op een dag liepen mijn broer en ik langs een opslag van de Duitsers in het gebouw op de hoek van de Varenweg en de Wingerdweg. We zagen door een openstaande poort stapels aardappelen liggen: daarvan hebben we zoveel mogelijk in onze broekspijpen gestopt. Opeens werd ik van achteren op mijn schouder getikt: het was een Duitse commandant die ons meenam naar zijn kantoor. Wij vertelden hem dat wij honger hadden. Toen stuurde hij ons, mét de aardappelen, weg – met een waarschuwing: ‘Bij een volgende keer zal mijn collega waarschijnlijk veel strenger zijn!’ Ja, veel Duitsers waren ook maar gewone mensen die gedwongen werden mee te werken met het foute plan van maar één persoon. Niet allen waren ‘slecht’.

‘Later, tijdens de Hongerwinter, gingen familieleden van mij naar West-Friesland om daar bij de boeren voedsel te ruilen voor diverse goederen, zoals linnen en sieraden. De boeren werden er schatrijk van. Ik heb in die tijd nooit heel erge honger geleden. Ik ben ook een tijdje in Friesland geweest op een boerderij. Ik reisde er met de Lemmerboot naartoe, die vertrok vanaf het Centraal Station naar Lemmer in Friesland. Ik noemde de boer en boerin waar ik logeerde ‘mem’ en ‘heit’ en ik hielp hen, in ruil voor eten en een bed, bij het werk op het land. Zo ben ik redelijk goed door de Hongerwinter gekomen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892