Adriaan Cornelis Jesse was zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Vanaf 1939 was hij leerling op de Corantijnschool. Hij heeft nog een schoolfoto uit die tijd.
Toen de oorlog uitbrak, was er meteen paniek in de tent. Op drie hoog konden wij de vliegtuigjes langs het raam zien vliegen. Ook moesten wij regelmatig naar de schuilkelder op het Surinameplein als er een luchtaanval was. In 1942 werd de school gevorderd door de Duitsers. Even later liepen er paarden in onze gymzaal. Wij zijn toen ingedeeld bij een andere school en later naar een houten noodschooltje gegaan. Op een dag zat een Duits vaartuig vast in het kanaal. Wij hebben die Duitsers natuurlijk een beetje lopen jennen. Jaren later kwam ik op de scheepvaart een man tegen die de kapitein van die boot was geweest.
Op een dag kwam na een razzia mijn broer niet thuis. Mijn moeder is toen naar het politiebureau aan de Euterpestraat gegaan en heeft geëist dat mijn broer thuis zou komen. Zij is net zo lang tegen die commandant tekeer gegaan tot hij beloofde mijn broer thuis te laten komen. De volgende dag was hij thuis! Mijn oom zat in het verzet. Hij is verraden en opgepakt. Mijn vader zat ook in het verzet. Er is nog tijdelijk een joodse familie bij ons ondergedoken geweest. Hij is toen ondergedoken en is de de enige overlevende van die groep.
Aan het eind van de oorlog ging ik met mijn broer naar mijn oma op Texel. Dat was een kustverdedigingslinie en mocht je alleen heen als je jonger was dan 15 jaar. Wij zijn toen op een fiets met houten banden naar Den Helder gereden. Op Texel zat een groep Georgiers die een plan hadden opgezet om de bezetters te grijpen. Daar zijn wij toen bij geweest. Zij deden zich eerst voor alsof ze bij de Duitsers hoorden, maar eigenlijk hadden ze contacten met het verzet op Texel.
Er is eigenlijk geen volk wat helemaal goed of helemaal slecht is. We zijn allemaal mensen met goede en slechte eigenschappen. Er waren tijdens de oorlog goede Duitsers, maar ook slechte Nederlanders. Ik zeg altijd: wees maar gewoon mens met elkaar!