‘Een voddenkar redde mijn leven’
Hedda, Trystan, Qxaxia vertellen het verhaal van Marja Ruijterman
Amsterdam-WestAmsterdam-West
Hedda, Trystan, Qxaxia van De Rijk Kramerschool in Amsterdam-Oud-West interviewen mevrouw Marja Ruijterman. Zij heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, maar vertelt de verhalen door van haar moeder, die twaalf was toen de oorlog begon en toen in Amsterdam-West woonde. Marja heeft foto’s op haar laptop meegenomen en een doos met waardevolle spullen uit die tijd.
Uit wat voor gezin komt uw moeder?
‘Mijn moeder had een Joodse vader en een niet-Joodse moeder en was daarom officieel niet Joods. Op een dag scheidde haar ouders, mijn opa van mijn oma. Daardoor groeide mijn moeder en haar zus op zonder vader. Haar vader trouwde opnieuw met een Joodse vrouw, samen kregen zij een dochter, Sara. Tijdens een razzia werd het gezin van haar vader opgepakt. Ze zijn alle drie in Sobibór vergast. Nog eens dertig familieleden van de vader van mijn moeder zijn vergast. Baby Sara, haar halfzusje dus, heeft het overleefd.’
Hoe heeft Sara het overleefd?
‘Net voordat mijn opa was opgepakt, is baby Sara aan de buren gegeven, in de hoop dat zij voor haar zouden zorgen totdat ze terug zouden komen. Maar die buren waren bang geworden, omdat het was in die tijd heel gevaarlijk om een Joods kindje in huis te hebben en daarom hebben ze de baby aan de Duitsers gegeven. En de Duitsers hebben de baby weer naar de Joodse crèche gebracht. Uit die crèche zijn heel veel kinderen gered door mensen die helden waren. Zo ook mijn tante, het baby’tje, die is bij een gezin terecht gekomen en zij is daar opgegroeid. Ze zag er heel Joods uit en werd als kind ook vaak uitgescholden op straat. Maar ze wist niet dat ze Joods was. Dat ontdekte ze pas op haar zestiende. Toen is ze haar halfzussen, mijn moeder en haar zus dus, gaan opzoeken. Op een dag werd er aangebeld. Mijn moeder ging naar beneden en ik hoorde heel veel enthousiast geschreeuw. Ze kwam met iemand boven, haar zusje Sara! We hebben altijd contact gehouden.’
Zijn er nog andere familieleden die de oorlog hebben overleefd?
‘Mijn tante Engeltje was de enige overlevende uit het concentratiekamp Westerbork. Ze had zich kunnen verstoppen in een voddenkar. Dat is een kar met allemaal oude spullen erop. Na de oorlog werd ze gek in haar hoofd. Tante Engeltje was erg verdrietig dat haar hele familie was vermoord. Dat kon ze niet aan. Ze liep na de oorlog altijd door Amsterdam heen met heleboel tasjes en soms kwamen we haar tegen. Ik was toen nog een klein meisje. Dan begon ze eerst heel lief te praten en kreeg ik een zoen op mijn wang en dan opeens begon ze te schelden, alsof wij de nazi’s waren alsof wij haar familie hadden vermoord. Ze kon niet meer goed denken. In haar huis had ze allemaal beeldjes staan, die hadden allemaal een naam van haar verloren familie. Die stofte ze af en praten er mee. Na haar dood vonden ze een bundeltje gedichten van haar met onder andere een bericht aan haar broer Sem, mijn opa. Hij stond vroeger voor zijn werk op het Waterlooplein met vodden. Dat werk vond zij toen te min. Op het briefje na de oorlog stond geschreven: Sem, 1000 maal excuses dat ik je minachtte om jouw voddenkar. Een voddenkar redde mijn leven.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.