‘Een vat olie als ruilmiddel’
Jacob Obrechtstraat 80-III/IV
Hoe wist je dat het oorlog was?
‘Ik kan me herinneren dat ik op een middag thuis kwam om te lunchen en dat er op de radio werd omgeroepen dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Moeder ging meteen de ramen afplakken met van dat brede bruine tape, zodat als de ramen stuk gingen er geen scherven vielen. Daarna ging ik weer terug naar school en zag tot mijn schrik onderweg dat er ook huizen waren die de ramen nog niet hadden afgeplakt.’
Op welke school zat je?
‘Ik ging naar de katholieke De Peeterschool op de Richard Holstraat. Daar gingen de lessen gewoon door tijdens de oorlog. Er werd niet over de oorlog gesproken, ook niet met vriendjes. Ik speelde op straat, ook met de buurkinderen wiens ouders bij de NSB zaten. Als ze in uniform waren mocht ik niet met ze spelen van mijn moeder, maar anders wel.’
Was je wel eens bang?
‘Ik was erg bang voor de vliegtuigen die ’s nachts overvlogen, dan kroop ik bij mijn ouders in bed, een veilig warm nest. Mijn ouders waakten over de rust en veiligheid van het gezin in die oorlogsjaren, en zorgden dat het de kinderen, maar ook naaste familie en vrienden, aan niets ontbrak. Het was alsof mijn vader bij het uitbreken van de oorlog heeft gedacht: ‘dat gaan we eens even fixen’. Wij waren voor hem het belangrijkste, wij moesten overleven. Die warmte en geborgenheid tekenen mijn herinneringen aan de oorlog.’
Hoe kwam jouw vader aan eten?
‘Op een dag was er een bom ingeslagen in Amsterdam-Noord. Hij nam direct de pont en ging naar het Shell kantoor waar hij werkte. Daar kon hij met een aantal medewerkers een vat olie achteroverdrukken. De olie in dat vat konden ze verkopen, of als ruilmiddel inzetten. Zo was er een bakker op de Overtoom die van dat vat olie kreeg om de machines draaiende te houden. Ik ging twee keer per week op de autoped naar de Overtoom om in ruil voor die olie brood te halen. Dat was een leuk ritje, hoor!
Heb je weleens nare dingen gezien tijdens de oorlog?
‘Waar ik woonde heb ik vanuit de erker gezien hoe de Joden zich verzamelden bij de tramhalte voor de deur. Er was een collega van mijn vader, een Roemeens-Joodse man. Hij en zijn vrouw hadden twee dochtertjes en om hen veilig te stellen bracht mijn vader ze onder bij familie in Tuitjenhoorn. Maar die collega miste zijn dochters zo, dat hij ze liet terughalen, ondanks bezwaar van mijn vader. Ze zijn alle vier opgepakt en hebben de oorlog niet overleefd.’
Hebben jullie ook andere mensen geholpen tijdens de oorlog?
‘Dankzij dat vat olie en de handigheid van mijn vader ontbrak het ons aan niets tijdens de oorlog. Ik was altijd heel trots op hem. We hielpen ook andere gezinnen, maar er was ook een man die elke avond aanbelde met de vraag of hij de pannen mocht uitlikken. Dat mocht. Hij ging dan bij ons boven in de hal bij de trap zitten en at zwijgend de restjes uit de pannen. Hij kwam nooit boven.
Ook was er een Joodse buurvrouw die een keer aanklopte, een keurige dame. Ze vroeg of ze haar koffie en thee bij ons veilig kon stellen op het zoldertje, dat mocht natuurlijk. En zo bracht ze af en toe haar luxe spulletjes langs. Tot ze op een dag niet meer kwam.
Ondanks dat ik vaak bang was heb ik geen slechte herinneringen aan de oorlog. Dat kwam door mijn vader, die zo slim was, geluk had en zich echt had voorgenomen om die rotoorlog niet te laten winnen.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.