‘Door de oorlog kon ik mijn eigen kinderen niet uitzwaaien’


Mehdi, Fabian, Yfke en Sonali vertellen het verhaal van Marian Smook
Govert Flinckstraat, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Marian Smook vindt het leuk om naar de 3e Daltonschool te komen om aan Mehdi, Fabian, Yfke en Sonali te vertellen over de oorlog. Zij was zeven jaar toen die uitbrak en woonde toen aan de Govert Flinckstraat. Ze zat bij Anne Frank op school, twee klassen lager dan het later zo beroemd geworden meisje uit Zuid. Dat vinden sommige mensen heel bijzonder. “Soms willen ze me dan aanraken!”

Bent u Joods?

‘Ja. Mijn vader was niet-Joods en mijn moeder wel. Mijn vader verdween tijdens de oorlog en mijn moeder bleef achter met drie kinderen. Ze moest en ster dragen en had het heel zwaar. We hadden het allemaal zwaar. We hebben enorme honger geleden. Tijdens de Hongerwinter moest ik een keer met een handkar suikerbieten gaan halen. Dat was ver lopen, buiten de stad. Ik had zo’n honger dat ik onderweg twee suikerbieten heb opgegeten. Oh, wat heb ik toen een vreselijke buikpijn gekregen! Wij waren niet de enigen die honger hadden. Hier vlakbij in de Tweede Jacob van Campenstraat was een opslagloods van de Duitsers. Daar lag van alles opgeslagen, terwijl de mensen in de straat zo weinig te eten hadden. Nou, dat pikten ze op een dag niet meer en toen hebben ze de loods opengebroken. Iedereen ging er naartoe om zoveel mogelijk spullen te halen. Ik moest er ook naartoe. Ik heb toen uit een groot pak lucifers een klein doosje gepakt en dat nam ik opgewonden mee naar huis. Ik dacht dat mijn moeder er blij mee zou zijn, maar ze was heel teleurgesteld dat ik alleen daarmee thuiskwam.’

Moest u onderduiken?
‘We hadden op een gegeven moment zoveel honger dat mijn moeder mij met mijn zusje en mijn broertje wegstuurde. Ze ging met ons naar het Centraal Station. Daar lag een dekschuit die ons en andere kinderen over het IJsselmeer naar Ommen, een kleine stad in Overijssel, bracht. Daar was meer eten dan hier in Amsterdam. Mijn moeder zwaaide ons uit. En wij zwaaiden naar haar. Ze wist niet of ze ons ooit nog terug zou zien. In Ommen kwamen allemaal mensen om een kind uit te zoeken. Eentje die het beste bij hun gezinssituatie paste. Bij mijn eerste onderduikfamilie ben ik vaak verdrietig geweest. Ik moest altijd lief zijn en dankbaar omdat ik daar mocht wonen. Ik kreeg er ook veel te vet te eten en was heel bang voor de twee grote zoons. Gelukkig regelde de burgemeester een ander gezin, met kinderen van mijn leeftijd en een pasgeboren baby. Daar voelde ik me beter. Mijn onderduikvader had een schuilkelder in de tuin gebouwd. Soms moesten we daar in schuilen voor de bommen. We gingen wel naar school maar alleen ’s morgens. De Duitsers hadden een paar scholen ingepikt. Dus wij konden niet allemaal tegelijk naar school. Ik ben daar tot na de Bevrijding gebleven. Ommen was al op 11 april, eerder dan de rest van Nederland, bevrijd. Maar we gingen pas in augustus weer naar huis. Dat duurde dus nog best lang, maar er was gewoon geen huis waar we konden wonen.’

Hoelang heeft u uw moeder niet gezien?
‘Ik heb al die tijd in Ommen geen contact met mijn moeder gehad, wel twee jaar lang. Ik wist niet waar ze was en of ze nog leefde. Toen ik haar na de oorlog weer zag, herkende ik haar nauwelijks; ze was zo heel erg mager en gerimpeld geworden. Ze leek zo oud. Toen zij ons uitzwaaide bij het Centraal Station was ze een mooie vrouw met prachtig zwart haar. Zij heeft het vreselijk gehad in de tussentijd. Over haar familie sprak ze na oorlog nooit. Twee keer per week gingen we naar het Centraal Station. Daar werden lijsten opgehangen van mensen die de oorlog hadden overleefd. Maar haar familie kwam nooit terug. Wij zijn zonder familie opgegroeid. Er waren nooit tantes, ooms, nichtjes, neefjes, oma’s of opa’s op onze verjaardag. Ik ben me pas veel later gaan verdiepen in wat er met al die familie van ons is gebeurd. Ze zijn allemaal in de oorlog vermoord. Mijn opa kan ik me nog herinneren. Hij liep als voddenman met een handkar door de buurt. De mensen brachten hem hun oude kleren. Die woog hij met een unster; dat is een weegschaal met een haak eraan. Kijk, ik heb er een bij me. Per gewicht betaalde mijn opa dan de mensen voor die kleren.’

Wat heeft u van de oorlog geleerd?
‘Dat mensen van alles een beetje zijn; niet alleen maar goed of slecht. Ik heb ook geleerd dat moeilijke dingen die je tegenkomt niet het einde van je leven hoeven te betekenen. Van mijn beste vriendin, die Duitse is, leerde ik dat niet alle Duitsers slecht zijn. En dat ook Duitsers veel geleden hebben. Niet iedereen wilde oorlog. Haar vader moést in het leger, hij wilde niet. Hij kwam om in Zweden. Bij elke oorlog denk ik: nu zijn er weer heel veel kinderen die zoveel ellende moeten meemaken. Leren we dan nooit van de oorlog? Het liefst schopte ik oorlogen de wereld uit! Ik heb mijn levensverhaal opgeschreven voor mijn kleinkinderen. Dat opschrijven heeft erg geholpen om het verhaal nu te kunnen vertellen. Het was eerder ingewikkeld om met mijn kinderen over de oorlog te praten. Ze vertelden me dat ik de enige moeder was die hen bij een schoolreisje niet uitzwaaide. Ik realiseerde me dat dat kwam omdat mijn moeder ons uit moest zwaaien naar Ommen en zij niet wist of ze ons ooit terug zou zien. Dat doet een oorlog dus met je.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892