‘Dieren bekijken als afleiding van de ellende’


Luc (11), Danny (11), Jana (12) en Gaëlle (12) vertellen het verhaal van Ankie Wiersma 2 jaar toen de oorlog begon
Tjideng, Tjimahi, Java, Indonesië

Ankie woont in een appartement in de Jordaan. We hadden niet verwacht dat haar huis er heel Aziatisch uitziet, met mooie kleuren en planten.

Wat kunt u zich herinneren van de inval van de Japanners?
‘Mijn vader werkte voor de Goodyear fabriek, rubber. Toen wij werden opgepakt door de Jappen, heeft hij de blauwdrukken van de fabriek verstopt. Ze hebben het hele huis ondersteboven gehaald om die blauwdrukken te vinden, de tuin omgespit. Ze hebben mijn vader gemarteld, geëlektrocuteerd, maar hij liet niets los. Mijn moeder had de papieren in mijn lappenpop genaaid. Ze had mij, met die pop, op een kleedje in de tuin neergezet. De Jappen lieten mij met de pop met rust.’

U heeft in een Jappenkamp gezeten, zat u in uw eentje in het kamp, of met familie?
‘Ik was met mijn moeder, mijn broertje, mijn tante en haar twee kinderen. Er waren een alleen vrouwen en kinderen tot 14 jaar in het kamp. Mijn vader zat in een ander kamp, een mannenkamp, hij moest werken aan het spoor, ik heb hem de hele oorlog niet gezien, hij heeft het wel overleefd.
Bij de registratie in het kamp, moest je opgeven waar je ouders en grootouders waren geboren. Mijn familie was al 4 generaties in Indonesië. En toch waren wij voor de Japanners, Nederlands. Mijn moeder had blauwe ogen, ze zeiden tegen haar: “Verradersogen, jij gaat het kamp in”. Haar zuster was heel donker met donkere ogen en die zagen ze als Indonesisch en hoefde niet het kamp in. Maar ze zei: “Dat is mijn zusje.” Toen moest ze ook het kamp in. Als ze dat niet had gezegd, had ze niet het kamp in gehoeven.
Bij die registratie moest iedereen hun spullen afgeven. Mijn moeder deed net of ze moest huilen in een zakdoek, maar ze had er sieraden in verborgen. Het kamp was afgezet met riet, Kedek. Er werden gaatjes gemaakt naar de buitenwereld en je kon daardoorheen met een sierraadje stiekem wat eten, meel of rijst kopen, of medicijnen. De Indonesiërs verkochten dat.’

Wat vond u van het kamp?
‘Ik wilde niets met die narigheid te maken hebben. Ik heb mij gericht op beesten, kleine kruipbeesten en mieren die bomen bedekten met klei. Als je daar een gaatje in maakte dan kon je heel goed zien hoe ze dat natte klei weer repareerden.
In het kamp waren ook valse apen in kooien. Ik zat de hele dag voor die kooien naar die apen te kijken. Ze deden van alles, ze kregen ook bananen. Ik pakte de schillen. Die gaf ik aan mijn moeder, zij schraapte ze uit en smeerde dat op een droog broodje. Die apen werden door de Japanners losgelaten als de mensen straf kregen. Die apen beten mensen en een apen beet is in Indonesië dodelijk. Ik heb ze een keertje weggelokt toen ze op mijn vriendjes afkwamen. Iedereen was in paniek, maar de apen waren aan mij gewend en vielen mij niet aan.
Ik had ook een keer slakken als vriendjes meegenomen. Mijn moeder heeft ze in de pan gegooid. En die hebben we toen opgegeten. Ik zal nooit meer slakken eten. We hadden honger, dan eet je eigenlijk alles. Ik at ook gras. Als je gras uitrekt dan heb je dat zachte ondergedeelte van gras.’

Hoe zag een dag eruit in het kamp?
‘We sliepen met allemaal mensen in een ruimte. Op de grond werd afgetekend hoeveel ruimte je had en we lagen naast elkaar, op de grond. We werden bewaakt door Japanners, op het laatst verstond ik wel de bevelen, die ze riepen.
Je kreeg wel wat wat brood en rijst, maar niet veel. Als ze de vrouwen wilden straffen dan kreeg je geen eten. Dan moesten de sterke vrouwen een kuil graven en daar werd dan het eten voor die dag in gegooid. Een heleboel straffen hadden ze. Bijvoorbeeld als de vrouwen brutaal waren geweest. Dan kregen ze straf en hele erge straf, hoor. De vrouwen werden altijd geslagen.
Mijn moeder had een radiootje. Ze deed de was voor andere vrouwen, in ruil voor iets anders. Ze had een wasbordje en daaronder had ze die radio verstopt. De Jappen hadden respect voor hardwerkende vrouwen en lieten haar met rust. Ze hebben het radiootje nooit gevonden.
Omdat ze altijd honger hadden, verzamelden ze recepten en die schreef mijn moeder op met een potlood in een schrift. Er waren geen pennen of inkt. Ik heb dat schrift nog.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892