‘Die kinderangsten houd je je hele leven bij je’
Asia, Zelal en Dychinairo vertellen het verhaal van Aart Janszen
RöntgenstraatAmsterdam-Oost
Aart Janszen begint het gesprek met uit te leggen dat de kinderen duidelijk moeten praten, omdat hij niet zo goed hoort. En dan begint het interview. Asia, Zelal en Dychinairo van groep 7 van de Dapperschool vinden het spannend. Al gauw komen ze erachter dat Aart heel mooi kan vertellen over zijn herinneringen aan de oorlog.
Hoe wist u dat de oorlog begon in uw buurt?
‘Ik was twee jaar oud toen de oorlog begon. Mijn moeder heeft me altijd heel erg gekoesterd. Ik was haar jongste kind en ze was altijd erg bezorgd. Mijn herinneringen zijn van later, van de Hongerwinter, toen ik een jaar of zes, zeven was. Ik zeg trouwens geen oorlog, maar bezetting. Er is maar een paar dagen echt oorlog geweest in Nederland. Zoals het bijvoorbeeld is in Syrië, dat je allemaal van die kapotgeschoten gebouwen ziet en dat het hele land is vernield. Dat was niet zo in Nederland, behalve in Rotterdam. Die stad is wel enorm gebombardeerd.’
Hoe kwam u aan eten in de Hongerwinter?
‘Mijn vader was onderwijzer in Betondorp. Hij had geweigerd een lijst in te vullen met welke kinderen in zijn klas Joods waren. Daardoor werd ‘ie ontslagen. Maar hij had iets bedacht. Als hij nou de kinderen van foute Nederlanders bijles ging geven en met eten in plaats van geld liet betalen… De NSB’ers hadden wel te eten. Zo kreeg mijn vader betaald met bijvoorbeeld een pakje boter. Mijn moeder is ook wel eens op hongertocht geweest. Dan fietste ze naar boeren en kwam dan met wat aardappelen terug. Die aardappelen waren een beetje rot. Tegenwoordig zouden mensen dat niet eten, maar in de oorlog was je blij met alles wat je maar kon krijgen. Mijn kleinkinderen gooien bijvoorbeeld een boterham waar een beetje schimmel op zit weg. Ik doe dat niet. Ik snij eromheen en eet de rest van de boterham op.’
Was de school open?
‘Joodse kinderen moesten op een gegeven moment naar aparte scholen. Dat hadden de Duitsers zo bedacht. Toen ik na de oorlog weer naar school ging, kwamen in de eerste weken andere kinderen bij mij in de klas. Dat waren Joodse kinderen die ondergedoken hadden gezeten. Zij hadden geen ouders meer of andere familie. Mijn vriendje Robbie en zijn zusje, die Zusje heette, woonden bij tantes. Ze vertelden er niet over; het was geheim. Pas veel later, heel lang na de oorlog, durfden mensen erover te praten. Iedereen had na de oorlog zoiets van: hup, we gaan Nederland weer opbouwen, niet zeuren. We kunnen het ons bijna niet meer voorstellen wat het is om in oorlog te zijn. Mijn ouders hebben twee wereldoorlogen meegemaakt. Voor hen was het gewoon om in oorlog te zijn. Ze waren dus ook niet verbaasd dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak.’
Wat was het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat ik altijd heel erg bang was. Als kind snap je niet wat er gebeurt. Bij ons aan de overkant stond afweergeschut. Als er Engelse vliegtuigen overkwamen, gingen de Duitsers daarop schieten. Voordat ze gingen schieten, hoorde je het luchtalarm. Een keer speelde ik buiten en toen ging het alarm af. Dus ik moest naar huis, maar ik durfde niet. Ik was bang dat ik door een kogel zou worden geraakt. Mijn broer had me geleerd dat je dan plat tegen de muur moest staan. Dus ik heb mezelf plat tegen de muur gedrukt. Ik was zo bang. Ik voel die angst mijn hele leven. Als ik een soldaat in uniform zie, vind ik dat vreselijk eng. Het zijn kinderangsten die je lang bij je houdt in je leven.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.