‘Die gekookte tulpenbollen waren niet te vreten!’


Noor, Faris en Dagmar vertellen het verhaal van Frederika de Boer-Blom
SolebaystraatAmsterdam-OostAmsterdam-West

Noor, Dagmar en Faris van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West doen zich te goed aan de paprikachips, stukjes appel en banaan die Frederika de Boer-Blom (1937) voor hen heeft klaargezet. Ondertussen lurken ze aan hun pakjes drinken. Het is vooral Noor die maar vragen blíjft stellen.

Wat is uw ergste dat u ooit heeft meegemaakt?
‘Ik was zeven jaar oud toen ik met mijn vader naar familie ging. Die woonde in Nes aan de Amstel, een klein dorpje onder Ouderkerk aan de Amstel. Een nichtje van me deed haar eerste communie. Daarom was er een feestje maar je moest er eerst zien te komen vanuit Amsterdam. Mijn vader had een fiets op de kop getikt. We fietsten – ik achterop de bagagedrager – langs de Amstel en na een inham bij Zorgvlied, stonden Duitse soldaten.  Iedereen moest afstappen. Ondertussen was ik bang geworden en moest ik erg huilen. Ik weet nog dat ik het eng vond. Mijn vader ging het gesprek aan met die soldaten, hij sprak wat Duits. Hij legde ons reisdoel uit. Het resultaat? Wij mochten door, mét de fiets en de rest moest allemaal mee om hun fiets in te leveren. Dat ben ik nooit vergeten. Die fiets heeft mijn vader ondergebracht bij familie, hij was als de dood dat hij ingenomen zou worden. We zijn toen dat hele end naar huis teruggelopen, minstens twaalf kilometer. Onderweg kreeg ik ergens nog een bord pap van een klant van mijn vader. Of mijn vader ook een bord pap kreeg? Dat weet ik niet meer.’

Waren er ook leuke momenten in de oorlog?
‘Ja natuurlijk. Ik had een hele leuke vader en moeder. Mijn vader was een echte Amsterdammer met dito humor. Mijn moeder kwam van een boerderij en zij had ook veel humor. Vrolijke mensen waren het. We deden altijd heel veel spelletjes, we zongen vaak en kaartten met elkaar. In de winter moest al het licht uit en had je hooguit kaarslicht. En lezen, lezen deden we ook veel. We gingen vaak naar de bibliotheek. Een kleintje, hoor, maar je kon er wel boeken lenen. Mijn broer las jongensboeken en ik meisjesboeken. Zijn boeken las ik ook, maar hij wilde die meidenboeken niet lezen! We zijn nog steeds allebei gek op lezen. We waren heel gek op elkaar en het was ook leuk. Het was niet alleen maar kommer en kwel.’

Leed u erge honger tijdens de Hongerwinter?
‘We hadden veel honger, maar we zijn daar op een goede manier uitgekomen. Door de familie van mijn moeder die een groentetuin had, kwamen wij toch aan voldoende eten. Mijn moeder had een aantal broers van wie er een bij de melkfabriek werkte. Hij nam het eten wat zij overhadden mee naar ons in de vrachtwagen. Wij hebben heel veel aan hen te danken. Ze hebben ons altijd geholpen. Mijn zusje werd geboren in de Hongerwinter, midden december. Al het eten was destijds op de bon, zoals dat heette. Je moest bonnen inleveren van het artikel dat je wilde hebben. En dan moest je ook nog gewoon betalen. Nadat mijn moeder bevallen was, kreeg ze extra bonnen. Dat betekende dus extra eten voor ons. Mijn moeder zei altijd: “ Dat kind heeft ons gered”. Mijn moeder heeft ook wel eens tulpenbollen gekookt, maar die waren niet te vreten, ordinair gezegd. Ze raspte ook suikerbieten. Daarvan maakte ze een mengsel en dat bakte ze dan. Het was allemaal behelpen in die tijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892