‘Degene die de noodkachel heeft uitgevonden, verdient een stoel in de hemel!’


Patrick, Rayan en Nada vertellen het verhaal van Ria Bakker-Faber
Polanenstraat 2Amsterdam-West

Patrick, Rayan en Nada van de Elisabeth Paulusschool in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt spreken Ria Bakker-Faber (85) op het schoolplein. Buiten coronatijd zouden ze bij haar thuis in Noord op bezoek zijn gegaan. Gelukkig heeft de verteller wat spulletjes in haar fietstas meegenomen. En zo zien de leerlingen uit groep 7/8 voor het eerst een noodkacheltje!

Waar woonde u en hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was vijf en woonde aan de Polanenstraat, vlak bij jullie school. Ik ken deze buurt dus goed. Op het plantsoen hiernaast stond een grote kerk. Hier een pastorie en klooster. Het is totaal veranderd. Door de Spaarndammerstraat reed een tram; van de Oostzaanstraat naar het Centraal Station.
Ik was dus vrij jong toen de oorlog begon. Van het begin herinner ik me de vele vliegtuigen, die ook ’s nachts overvlogen. Daar werd je als kind wel bang van. We mochten dan altijd in bed bij mijn ouders.’

Wat kon er allemaal niet in de oorlog?
‘Voor van alles had je bonnen nodig; er was niet veel te eten. Soms was er wat bij de gaarkeuken, maar stel je daar niks lekkers bij voor, hoor. Als je maar wat in je maag had. Als je uit je kleren groeide, kon je niks nieuws kopen. Dan moesten je kleren vermaakt worden, zodat het weer paste. En er mocht geen licht vanuit huis op straat komen. Dan konden de piloten van de tegenstanders zich niet oriënteren, was de bedoeling van de Duitsers. Het was dus pikkedonker op straat. Na spertijd mocht je ook niet meer buiten komen. In het begin kon ik wel naar school, ja. Maar omdat er geen gas meer was en geen licht waren de scholen het laatste jaar dicht. Het was te koud en te donker. Ik zat in de vierde klas, dat is nu groep 6. Mijn school stond op de plek waar nu het Polanentheater staat. Dat kennen jullie wel. Driekwart schooljaar misten we uiteindelijk; we hebben het niet hoeven inhalen. We gingen allemaal over naar de volgende klas, net als jullie nu in coronatijd.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Het was ook een ongelooflijk koude winter dat jaar. In plaats van licht via elektriciteit hadden we licht van carbidlampjes. En omdat er geen kolen meer waren, stookten we met hout. Planken van kasten, kastdeuren, bomen… van alles werd in stukjes gehakt daarvoor. Iemand kwam op het idee om de blokjes die toen tussen de tramrails lagen, en waar teer in zat, op te stoken. Die heb ik ook nog weggejat daar. Omdat je niet veel had, maakten mensen een noodkacheltje. Kijk, ik heb er eentje meegenomen. Die paste precies op het kolenfornuis en er kon een pan op, waarin je eten kon opwarmen. Daar moest je dan wel heel veel geduld voor hebben. We zaten allemaal ’s avonds in de keuken, omdat dat de enige plek was waar het warm was. Degene die de noodkachel heeft uitgevonden, verdient een stoel in de hemel!
Hoe we aan eten kwamen? Mijn vader had familie in Friesland. Dan ging hij op de fiets aardappelen en uien halen. Met een blokje Maggi als jus had je dan weer wat maagvulling. Op de hoek van de Spaarndammerstraat en de Knollendamstraat had je mensen die via de zwarte handel eieren verkochten. Voor één ei betaalde je 25 gulden. Wat dat nu zou zijn? Iets van tweehonderd euro misschien? Aan het eind van die hongerperiode, vlak voor het einde van de oorlog, waren er voedseldroppings. Je mocht op alfabet wat gaan halen. Wij heetten Faber, dus we waren snel aan de beurt. Het Zweeds wittebrood dat we toen te eten kregen… Je kunt je niet voorstellen hoe lekker dat was. Brood dat we toen aten, leek meer op klei. Dit was net cake!’

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was geweldig, zo geweldig. Mijn ouders riepen op 5 mei 1945: “We zijn vrij!” Ik was toen tien en begreep goed wat dat betekende. Dat je veel dingen weer mocht doen. Dat je buiten kon lopen zonder bang te hoeven zijn dat er iets gebeurde.
In alle straten had je toen bevrijdingsfeesten. Daarna kwam langzaamaan het normale leven weer op gang. Om aan te sterken als kind, kon je bij een gezin ergens in Nederland een tijdje wonen. Mijn zus en ik waren toen vier weken bij een tandartsgezin in Breda, waar we verwend werden. Zij hadden drie jongens en wilden graag meisjes. Na de oorlog hebben we vast nog wel eens thuis erover gepraat, maar zoals wij nu met elkaar praten, dat was toen onmogelijk. Met kinderen sprak je zo niet over de dingen. Ik doe dat graag. Kijk, ik heb nog meer spulletjes uit die tijd meegenomen. Het naamplaatje van mijn inmiddels overleden man. Kinderen moesten dat om, zodat je bij een ramp wist wie wie was. En van muntstukken gemaakt bestek. Dat maakten onderduikers. Het lepeltje is van een zilveren gulden gemaakt; en hier zie je een halve cent en tweeënhalve cent. De pin is gemaakt ter ere van tien jaar na de oorlog. En nu is het alweer 75 jaar geleden…’

Over ‘in mijn buurt’ gesproken: Nada woont achter de straat waar Ria Bakker-Faber toen woonde, Rayan woont in de straat waar Ria’s ene grootouders toen woonden en Patrick vlak bij het adres van haar andere grootouders.

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892