‘De zieke buurvrouw werd door de soldaat de trap afgeduwd’


Lola, Selena en Khadija vertellen het verhaal van Ria van der Woerd
Rijnstraat 174-2, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Ria van der Woerd is geboren in 1936. Ze woonde tijdens de oorlog aan de Rijnstraat en daar woont Selena, een van de leerlingen die haar interviewt, ook. En Lola heeft net als Ria ook drie broers. Ondanks corona kunnen Lola, Selena en Khadija van groep 8 van de Anne Frankschool haar toch interviewen, via de computer. Ze zijn goed voorbereid, maar toch een beetje zenuwachtig. Als Ria na de eerste vraag begint te vertellen, zijn de zenuwen snel verdwenen.

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘We woonden boven een bakker en als kind mochten wij daar altijd binnenlopen. De gebroken koekjes waren vaak ook voor ons. Mensen die thuis geen gas meer hadden, konden bij de bakker, die een oven op kolen had, met hun deeg terecht. Soms lieten we een emmer met een touw naar beneden en dan stopte de bakker daar brood in. Mijn vader haalde ook eten in Brabant; daar ging hij met de trein naartoe. Dan had ie bij thuiskomst een zak witte bonen en een zak bruine bonen. Mijn moeder kieperde de inhoud dan op een oud laken en dan mochten wij kinderen alles weer sorteren. We hadden geen school, zo hield ze ons bezig. Uit de Betuwe haalde mijn vader een keer grote blauwe pruimen. Heerlijk was dat; fruit was schaars. Stiekem snoepten we ervan en toen kregen we als straf buikpijn, omdat we zoveel fruit niet gewend waren. Bij de Rijnstraat was ook een gaarkeuken. Daar kon je met een pannetje soep halen. Hele vieze, van aardappelschillen met water. Gelukkig was mijn moeder een goede kokkin. Van tulpenbollen maakte ze iets lekker zoets. Suikerbieten werden eerst geschaafd en daar bakte ze koekjes van. Allemaal op een kolenkacheltje; gas hadden we niet meer. En toen de kolen op waren, gebruikten we hout. Op een gegeven moment was er in de straat geen boom meer te vinden. Iedereen ging stiekem ‘s nachts bomen omzagen.’

Kende u Joodse mensen?
‘In de Rivierenbuurt woonden veel Joodse mensen. Onder ons woonde een ouder Joods echtpaar. De mevrouw was al een tijdje ziek. Bij een razzia wilden de Duitsers hen meenemen. Toen heeft mijn moeder een papiertje op de deur geplakt met daarop ‘Hier heerst roodvonk’. Duitsers waren heel bang voor besmettelijke ziektes. Ze zijn daardoor niet weggehaald. Later wel helaas. Er stond een grote vrachtauto voor de deur. Ik herinner me dat de buurvrouw, die amper nog kon lopen, van een Duitse soldaat een zet kreeg, omdat ze volgens hem niet snel genoeg de trap afliep. Ze viel op de grond. Dat vond ik heel erg. Mijn moeder heeft mij toen snel naar binnen gebracht. Dat zijn de nare dingen. Ook had ik een vriendinnetje, Stella. Zij had een mooi ringetje met een lichtblauw steentje. Op een dag zei ze: “Ria, wil je mijn ringetje voor mij bewaren?” Ik begreep dat niet, gingen ze dan weg? Stella wist het ook niet precies. Ze gingen wel weg, maar ze wisten niet wanneer ze terug zouden komen. Stella is nooit teruggekomen. Ook het ringetje ben ik op een gegeven moment helaas kwijtgeraakt. Door de interviews die ik nu aan kinderen zoals jullie geef, is Stella weer helemaal in mijn geheugen. Ik weet pas sinds kort wat er met haar gebeurd is. Iemand heeft het voor mij uitgezocht en kwam op haar achternaam, want die weet je als kind niet van je vriendinnetjes. Stella Hijmans heette ze. Zij en haar familie zijn in 1942 in Auschwitz vermoord. Stella was pas zeven jaar.’

Moest u onderduiken?
‘Ik niet, mijn oudste broer Hans wel, omdat hij niet in Duitsland te werk gesteld wilde worden. Ook hadden we een onderduiker op zolder. Ik zag hem af en toe. Een keer vroeg ik mijn ouders wie hij was. Mijn moeder zei dat het een vriend van Hans was, maar dat ik er niet over moest praten. Dat heb ik ook nooit meer gedaan. Hans zat in de voorkamer ondergedoken. Wij woonden op twee hoog. Mijn vader heeft planken uit de vloer gehaald, zodat er genoeg ruimte, ongeveer vijftig centimeter, was. In die ruimte lagen een kussen, een dikke paardendeken en water. Als er weer een razzia was, en die waren er regelmatig, ging Hans erin en dan legden mijn ouders de planken er weer bovenop. Wij vonden het heel interessant, maar er werd verder niet over gesproken. Ik weet zelfs nog dat mijn moeder tegen iemand zei dat ik twee broers had en niet drie.’

Hoe kwam u erachter dat Nederland bevrijd was?
‘Eerst had je nog Dolle Dinsdag in september 1944. We dachten dat de bevrijding kwam. Op de kruising van de Rijnstraat en de Uiterwaardestraat werd toen een vreugdevuur gemaakt. Mensen gingen er omheen dansen en riepen “Hoi, hoi, wij zijn vrij!” Maar dat bleek helemaal niet zo te zijn. Duitse soldaten schoten op de mensen vanaf de daken. Ik zag vanaf mijn raam mensen wegvluchten. Toen de echte bevrijding er was, waren we allemaal inmiddels heel mager. Ik kon niet goed lopen door pijn aan mijn heup. De Canadezen kwamen met jeeps over de Berlagebrug Amsterdam binnenrijden. Iedereen ging daar aan de kant staan kijken. Wij ook met de hele familie, met Hans erbij.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892