‘De straten waren één grote speeltuin’
Feliz, Hailey en Thalia vertellen het verhaal van IJsbrand Michael Rogge, 12 jaar toen de oorlog begon
Willemsparkweg 207Amsterdam-West
Wij zijn Feliz, Hailey en Thalia en wij interviewden IJsbrand Michael Rogge (86). Meneer Rogge was twaalf toen de oorlog begon. Hij woonde in Oud West en weet zich nog goed te herinneren wat er allemaal veranderde in de stad. Wij vonden het bijzonder hem te interviewen tussen zijn grote verzameling projectoren en oude filmcamera’s die hij tijdens de oorlog al verzamelde.
Wat deed u in uw vrije tijd in de oorlog?
‘In het begin was er voor kinderen nog wel voldoende vermaak. We deden kinderspelletjes. en gingen tollen. Ook verzamelde ik postzegels. Ik ging naar de postzegelmarkt op de Nieuwezijds Voorburgwal om te verkopen of in te kopen. Je kon postzegels uit de hele wereld krijgen. Dan leerde je ook wat van de geschiedenis van andere landen. Maar het grootste vermaak in Oud-West was eigenlijk dat alle straten leeg waren omdat er geen auto’s reden. Alle straten waren één speeltuin. Van de Helmersstraat liep ik zo de grote weg op. Er kwam nooit een auto door de straat heen. Tegelijkertijd heerste er een angstige sfeer. Ik kan me nog herinneren dat we op de kade liepen en opeens klonk er een knal. We schrokken ons dood. Het bleek maar een motorfiets te zijn.’
Had u genoeg te eten?
‘Mijn moeder moest van elf gulden per week rond zien te komen. Als ik een cent had, was ik al rijk. Ik ging dan naar de snoepwinkel en kon van het geld twee dropveters kopen. Later was er bijna niets meer te koop. Toen gingen we op de fiets naar de Wieringermeer waar we bij de boeren eten hoopten te krijgen. Ik kan me herinneren dat ik een hele zak met kool meekreeg. Ik werd toen nog belazerd. Er was een man die zei: “Gooi die zak maar op mijn kar, dan duw ik hem naar Amsterdam.” Toen we bij Amsterdam waren zei hij: “Ga maar vast vooruit om te melden dat je terug bent, ik woon daarginds.” Toen ik daar later aankwam woonde hij daar helemaal niet. De politie deed in die tijd heel weinig, maar toen ze hoorden dat er eten te halen was gingen ze dadelijk met me mee. We kwamen achter zijn adres en toen kreeg ik mijn kolen terug.’
Wat merkte u van de Jodenvervolging?
‘Ja, de Jodenvervolging. Daar merkten we eigenlijk niet veel van. Er woonden hier weinig joden. Ik heb nooit mensen gezien die uit huis gehaald werden. Maar in de klas zat ik naast een jongetje, Sam Presler. Ik was erg op hem gesteld. Op een gegeven ogenblik was hij niet meer in de klas. Waarschijnlijk ging hij naar een joodse school. Dat moesten kinderen toen. Later heb ik uitgevonden… Ik kan dit nu haast nooit vertellen…. Maar ik heb later dus uitgevonden dat hij afgevoerd is naar Dachau. In die tijd wist je daar helemaal niks van. Men dacht dat joden ergens te werk werden gesteld. Leraren hielden ook hun mond, want het kon zijn dat er NSB-kinderen in de klas zaten. En dat was ook zo. Eén NSB-jongen kwam helemaal in uniform naar school. De leraar maakte er opmerkingen over. “He, laat eens zien, jongen, wat een mooi uniform.” Die jongen heeft zich toen beklaagd en de leraar is opgepakt.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.