‘De postbode vroeg: woont hier Elsje Cohen?’


Tom, Jocelyn, Tijn vertellen het verhaal van Ellen van der Spiegel
Schieweg 85b Rotterdam

Ellen Spiegel is geboren in 1942 dus ze was nog heel jong in de oorlog. Aan Tom, Jocelyn en Tijn van basisschool de Kring in Maastricht vertelt ze dat ze pas na de oorlog begreep wat er was gebeurd. De kinderen luisteren naar haar bijzondere verhaal.

Wat was uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn eerste herinnering gaat terug naar Kerst 1947. Ik stond voor het raam en zag de postbode naar onze deur lopen. Kerst, dat was echt een tijd voor cadeautjes, dus ik dacht dat hij misschien iets voor mij had en rende naar de deur. De postbode vroeg: ‘Woont hier Elsje Cohen?’ Ik was teleurgesteld want ik heette Ellen van der Spiegel, dus ik zei: ‘Nee, die woont hier niet’. Toen kwam mijn moeder en zei: ‘Ja, geeft u het maar’. We zijn bij de kerstboom gaan zitten en mijn moeder vertelde me dat ik eigenlijk Elsje Cohen heette. Ze zei: ‘Wij zijn niet jouw echte papa en mama, die zijn in de oorlog weggevoerd naar Duitsland. Ze waren bang dat ze het niet zouden overleven en hebben jou daarom bij ons laten onderduiken.’ Ik schrok heel erg. Dat kunnen jullie je vast wel voorstellen: al die tijd heb je gedacht dat zij jouw ouders waren… We zaten daar zo onder de kerstboom, en ik zag dat mijn moeder ook tranen in haar ogen had. Toen was ik ook ineens niet meer blij met het cadeautje.
Ik heb maar één foto van mijn moeder met mij. Ik denk dat ze de meeste foto’s op het laatste moment hebben meegenomen naar het concentratiekamp en dat die ook in de gaskamers zijn verdwenen. Als je me vraagt: heb je wel eens gehuild? Om deze foto moet ik eigenlijk wel huilen. Ik denk ook: wat moet dat moeilijk zijn als je jouw kleine baby zo moet meegeven aan vreemden, en je weet niet of je haar nog gaat zien.’

Wat is er met uw ouders gebeurd?
‘Mijn ouders zijn vermoord in Sobibor en mijn grootouders in Auschwitz. Ik heb me altijd afgevraagd waarom mijn ouders niet zijn ondergedoken want dan waren ze misschien blijven leven. Ik was ook benieuwd wie ze waren en daarom ben ik dat gaan uitzoeken. Twee zusters van mijn moeder hebben de oorlog overleefd en bij hen heb ik geregeld gelogeerd. Hun kinderen wonen in Amerika en Israël en ook hun kleinkinderen. Ook hun zoek ik wel eens op want het is toch heel fijn om familie te hebben.’

Hoe was het voor u om naar school te gaan?
‘Ik vond het moeilijk. Ik woonde bij een christelijk gezin, maar familie van mij die de oorlog had overleefd, eiste dat ik ook naar de Joodse school zou gaan. Daarom ging ik op zaterdag naar Shule, dat is het woord voor synagoge, en kreeg ik Joodse les had. Op zondag ging ik naar de christelijke zondagsschool. Als kind vond ik dat nogal verwarrend. In de synagoge zeiden ze bijvoorbeeld: ‘Je mag niet zo bidden’ en dan dacht ik: ‘Oh, als ze maar niet weten dat wij thuis zo bidden!’ En in de zondagsschool zeiden ze met Pasen dat de Joden Christus hadden gekruisigd, waarop ik hoopte dat ze maar niet aan me zagen dat ik Joods was. Ik hoorde niet bij de een en ook niet bij de ander, en dat is geen fijn gevoel.’

Bent u later nog naar Sobibor gegaan?
‘Ik had altijd gedacht dat ik nooit naar een concentratiekamp zou gaan. Het leek me zo vreselijk. Tot een paar mensen die net als ik hun ouders hadden verloren, of hun broer of zus, vroegen of ik met ze meeging naar Sobibor. Dat voelde toen wel vertrouwd aan. In Sobibor heb je een pad van het aankomst-stationnetje naar de as-heuvel. Daar mochten we stenen leggen voor onze familie. Dat was heel belangrijk voor ons, want wij hadden geen graf waar we een steen op konden leggen. Het was heel aangrijpend om daar rond te lopen.
Ik heb altijd gehoopt dat dit niet meer zou gebeuren. Wij waren heel optimistisch toen de oorlog voorbij was. Nooit meer ‘Auschwitz’, nooit meer die kampen, zeiden we. Maar als je nu naar de wereld kijkt, zijn er op andere plaatsen weer kampen. Dat vind ik heel erg. Door mijn verleden heb ik veel geleerd over omgang met anderen. Neem pesten op school. Dat vind ik erg want het is het begin van wat later de moord is geworden op de Joden. Iemand is een beetje anders, is dik, heeft rood haar of is homo of wat dan ook, dan is hij een uitzondering. Maar dat is toch geen reden om te pesten of buiten te sluiten? Het is een neiging van mensen om te pesten omdat zij daar een sterk groepsgevoel van krijgen. En het lijkt alsof dat pesten iets heel kleins is, maar het gaat over mensen buitensluiten, vaak rare dingen over hen vertellen die ook niet waar zijn. En dan kan dat er uiteindelijk toe leiden dat ze vermoord worden. Veel mensen kenden destijds geen Joden en dan werden er verhalen over ze verteld: dat ze altijd rijk zijn en zulke neuzen hebben en nog meer van dat soort onzin. Maar meestal als je mensen kent die een beetje anders zijn, ga je ze weer aardig vinden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892