‘De pistooltasjes werden onder het matrasje gedaan’


Sam, Finn en Yvonne vertellen het verhaal van Anneke Koehof
Amsterdam-Noord

Met de auto rijden Sam, Finn en Yvonne van de Twiskeschool naar de gezellige flat in Noord waar de 81-jarige Anneke Koehof woont. Er hangen wel zes klokken en ze houdt ook heel veel van honden; overal hangen foto’s en plaatjes van honden. Mevrouw Koehof is geboren in 1943 in Amsterdam- Oost. Haar moeder stierf tijdens de geboorte. Ze vertelt het verhaal van de jongere zus van haar vader: tante Roos. Zij was 20 jaar toen de oorlog uitbrak en werkte in Amsterdam Noord bij de Hollandia Kattenburg fabriek.

Had uw tante veel Joodse vriendinnen?
‘Ja, er werkten heel veel joodse mensen in de fabriek. In die fabriek maakten ze regenjassen. Ik denk dat wel de helft Joods was. Veel van die joodse collega’s waren ook haar vriendinnen. Ze had ook een beginnende verkering. Meier Papegaai heette hij en hij was Joods. Hij was stapelverliefd op haar. Hij woonde bij haar in de buurt en samen fietsten ze naar Noord iedere dag. Maar al op de eerste dag dat het dragen van een ster verplicht was, werd hij opgepakt. Zijn broer werkte als kelner in de Hollandsche Schouwburg, maar hij was zijn witte kelner jasje met de ster erop vergeten. Meier holde achter hem aan zonder zijn jas, waarop de gele ster nog maar net was aangebracht, aan te doen. Hij werd meteen gearresteerd en via de gevangenis in Amstelveen naar Amersfoort vervoerd. Roos heeft hem nooit meer terug gezien.

Op woensdag 11 november 1942 vielen de Duitsers ineens de fabriek binnen. De Joodse mensen moesten aan de ene kant staan en de niet- Joodse aan de andere kant. Ze hadden lijsten met namen bij zich en de Joodse mensen werden één voor één afgeroepen. Ze hebben uren zo gestaan. Roos had een Joods vriendinnetje maar die zag er helemaal niet Joods uit, ze was blond en had blauwe ogen. Ze stootte haar aan en zei dat ze bij mij moest komen staan, niemand zou het zien. Maar ze durfde het niet…Alle Joodse collega’s werden weggevoerd in vrachtauto’s. Ze zijn geen van allen terug gekomen.’

Waar woonde uw tante Roos?
‘Ze woonde in een huisje op driehoog aan de Kastanjeweg in de Oosterparkbuurt. Mijn oma en opa hadden 6 kinderen, waaronder dus mijn vader en tante Roos was een soort nakomertje. Toen mijn moeder in 1943 overleed bij mijn geboorte ging mijn broertje ook bij mijn opa en oma en tante Roos wonen, ‘want mijn vader kon niet voor ons zorgen. Ik ben van hot naar her gegaan. Van een andere mevrouw in het ziekenhuis kreeg ik moedermelk. Dankzij haar melk ben ik blijven leven. Uiteindelijk kwam ik terecht bij de melkboer op de hoek van onze straat. Daar woonde de familie van der Vecht. Ik noemde ze ome en tante Vechie en ik was dol op ze.  Daar ben ik ontzettend goed verzorgd, tot ik een jaar of 4 was.’

Zaten familieleden van u in het verzet?
‘Een oom van mij zat in het verzet. Hij had een leerbedrijf. Hij maakte tassen en zadels. In zijn kelder had hij allemaal wapens verborgen voor het verzet. Dus ze kwamen weleens wapens halen. Hij moest ook pistooltasjes maken voor de Duitsers en dan maakte hij ze ook gelijk voor het verzet. En weet je hoe die werden opgehaald? Een van die mannen die voor hem werkten had pas een baby gekregen. Dan kwam zijn vrouw met de kinderwagen zogenaamd om de baby te laten zien en dan werden de pistooltasjes onder het matrasje gedaan en brachten ze ze naar iemand, die ze weer naar het verzet bracht.
Na de oorlog kreeg mijn vader een nieuwe vrouw. Maar ik kon niet goed opschieten met mijn stiefmoeder. Ze was altijd jaloers. Omdat ons huis in Oost maar twee slaapkamers had en ik te groot werd om met mijn twee broers op een kamer te slapen, had mijn stiefmoeder een zolderkamertje gehuurd voor mij bij mevrouw De Hooijer, de Duitse buurvrouw van twee hoog. Op een avond lag ik in het opklapbed en zag ik boven mijn hoofd ineens een groot donker gat dat er nooit eerder had gezeten. Ik keek ineens tegen de dakpannen aan. Door de storm eerder die dag is er door een windvlaag een verborgen luik zichtbaar geworden. Later ben ik te weten gekomen dat er op mijn zolderkamer in de oorlog drie mannen ondergedoken hebben gezeten. Ze kregen hun eten en drinken door het luik. Bij een razzia zouden ze zo ook over het dak weg kunnen vluchten. Eén ding was zeker; mevrouw de Hooijer deugde!

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892