‘De oorlog was voor mijn ouders nooit echt voorbij; dus ook niet voor mij’


Esmée, Nola, Boaz en Jarod vertellen het verhaal van Jeanette Loub
Amsterdam-Noord

Jeanette Loeb, geboren na de oorlog, heeft de impact van de oorlog altijd gevoeld in haar leven en opvoeding. Tijdens een gesprek met leerlingen van de Twiske School deelt ze haar familiegeschiedenis. Esmée, Nola, Boaz en Jarod luisteren aandachtig naar het verhaal over de reis van haar moeder als 12-jarig meisje van Berlijn naar Amsterdam de ontmoeting van haar ouders in concentratiekamp Theresienstadt en de blijvende invloed van deze oorlogservaringen op haar leven.

Hoe is uw moeder van Berlijn naar Amsterdam gereisd en hoe heeft ze dit ervaren?
‘Mijn moeder is geboren in Berlijn, was twaalf toen ze alleen op de trein werd gezet. Haar moeder mocht niet mee; de Nederlanders weigerden haar een visum. Haar oudere broer was al eerder gevlucht naar Zuid-Afrika en schreef hun dat ze moesten komen. Mijn oma probeerde via Nederland te reizen, maar kreeg geen toestemming. Mijn moeder kreeg wel een visum en een verre oom in Amsterdam zou haar opvangen. Bij de Nederlandse grens nam de Duitse douane haar papieren af. In Amsterdam werd ze door de politie tegengehouden en naar een kindergevangenis gebracht. Haar oom deed er alles aan om haar vrij te krijgen, wat negen maanden duurde. Toen ze eindelijk bij de haven stond, was er geen boot of ticket meer naar Zuid-Afrika. Ze heeft haar moeder nooit meer gezien.’

Hoe hebben je ouders elkaar ontmoet?
Mijn vader was 22 en mijn moeder pas 16 toen ze elkaar leerden kennen in het kamp. Ze moesten werken in de keuken, waar ze eten kookten voor honderden mensen. Veel hadden ze niet, wat aardappels en wat kool. Voor de hele dag kregen ze een klein stukje brood en een kommetje soep. En toch, tussen het werken door, werden ze daar verliefd.
Mijn ouders zaten in een kamp in Tsjechië, in Theresienstadt. Mijn moeder was stateloos. Geen paspoort, geen nationaliteit. En toen kwam het bericht: de volgende dag vertrok een trein naar Auschwitz. Iedereen zonder papieren moest mee. Mijn moeder was pas 18. Niemand kon iets doen.  Tegen de soldaat die met haar sprak zei ze: ‘Ik ga trouwen; met Paul!’  Hij liep weg, kwam terug en zei: ‘Akkoord, je hoeft niet mee.’ Zo zijn ze gered. Ze moesten trouwen, want dat had ze gezegd. En zo zijn mijn ouders getrouwd. In het kamp.’

Hoe zag het leven in het concentratiekamp eruit?
Mijn ouders zaten in een concentratiekamp in Tsjechië. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Mijn vader was net afgestudeerd, mijn moeder nog een schoolmeisje en werkten beiden in de keuken. Overleven was het enige dat telde. De dagen waren zwaar en ze moesten zestien uur per dag werken. Op een dag kwam er een trein vol aardappelen – niet voor de gevangenen, maar voor de bewakers. Mijn vader moest helpen lossen en zag een kans. Hij stopte stiekem twee aardappelen in zijn broekspijpen van zijn pofbroek, één voor hem en één voor mijn moeder. Maar toen draaide hij zich om… en daar stond een bewaker. Mijn vader dacht dat het voorbij was. Gelukkig liep de bewaker weg. Later bleek hij ook een gevangene, een Tsjech die tegen de Nazi’s was. Die avond kookten mijn ouders de aardappelen op een klein kacheltje. Een feestmaal in een wereld van honger en uitputting. Overleven was een gevecht; elke dag opnieuw.’

Hoe heeft de oorlog jullie gezin beïnvloed?
‘Pas toen ik in de veertig was, begon ik te begrijpen waarom mijn ouders nooit over hun verleden spraken. Thuis voelde het anders dan bij anderen. Bij de buren was het warm en gezellig, bij ons was het koud. Mijn ouders waren aardig en zorgden goed voor me, maar er waren geen knuffels, geen open gesprekken. Als kind stelde ik geen vragen, maar ik voelde dat er iets was. Ik deed gewoon mijn best om lief te zijn en niet op te vallen.
Toen ik ouder werd, liep mijn leven steeds vast. Mijn opleiding mislukte, mijn huwelijk strandde en ik wist niet waarom. Op advies van anderen ging ik in therapie. Een psycholoog vroeg: ‘Wat betekent het voor je dat je Joods bent?’ Die vraag zette alles in gang.
Mijn ouders hadden de oorlog overleefd, maar keerden terug naar een land waar niets meer voor hen was. Familie was verdwenen, hun huis ingenomen, bezittingen gestolen. Ze vertrouwden niemand meer. Mijn vader vond werk waarbij we steeds moesten verhuizen, uit angst om herkend te worden. Hij zei ooit: ‘Voor ons begon de onderduik pas na de oorlog.’
Hun angst en afstandelijkheid bepaalden hoe ik opgroeide. De oorlog was voor hen nooit echt voorbij, en daardoor ook niet voor mij. En het ergste is: dit gebeurt nog steeds.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892