‘De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken’
Ricardo en Dilano vertellen het verhaal van Trui Buining
Tjuchem
De 95-jarige Trui Buining was 10 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde destijds op een boerderij in Tjuchem. Op de boerderij zaten ook onderduikers, vertelt ze aan Ricardo en Dilano. De leerlingen van het Eemsdelta College in Appingedam stellen haar allerlei vragen over die tijd.
Had u honger in de oorlog?
‘Mijn vader was boer. Omdat we ook vee hadden, was er genoeg te eten voor ons. We moesten wel voorzichtig zijn want we moesten aan de Duitsers doorgeven hoeveel dieren we hadden, dus hoeveel kippen, varkens en koeien. De Duitsers mochten niet zien dat er iets miste. We verbouwden ook groente, zoals bieten, koolrapen en aardappelen, maar al onze producten moesten we aan de Duitsers geven.
Op een keer kwamen de Duitsers bij ons langs en wilden onze eieren meenemen.
Omdat we Duits moesten leren op school, kon ik het een beetje spreken en zei ik in het Duits tegen de militair: die mag je niet meenemen, die zijn voor de Führer. Toen schrokken ze en lieten de eieren liggen. Ik heb wel flink gejokt, maar dat was om onze eieren te kunnen behouden.
We hadden ook onderduikers in huis. Zij moesten natuurlijk ook eten dus het was heel spannend. De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken. We groeven ons eigen turf op, want je kreeg ook geen brandstof meer. De turf was voor de kachel. Mijn zusje en ik moesten de turf opstapelen en op een rijtje leggen, en als het droog was omkeren zodat de onderkant eveneens kon drogen. De turf gebruikten we ook om te kunnen koken.’
Wat was het spannendste in de oorlog?
‘Wij woonden in een polder, tussen een afwateringskanaal en het Eemskanaal. In de laatste twee jaar van de oorlog lieten de Duitsers de polder helemaal vanaf Groningen onderwater lopen. Onze boomgaard stond een meter onderwater. Mijn vader had een klein roeibootje gehuurd, waarmee we naar school konden roeien. Ik was nogal sterk en kon samen met mijn zusje heen en weer roeien. Ik wist precies waar de sloten lagen en met de roeispaan kon ik voelen of ik nog over de sloot voer.
Op een dag was het erg mistig, je kon niks zien, en ons bootje was weg… Mijn zusje begon te huilen. Ik zei haar dat ze op de dijk moest gaan zitten en moest wachten tot ik terug was. Ik heb toen een ander bootje gehaald en daar ben ik samen met mijn zusje mee naar huis geroeid. Ik moest goed oppassen dat ik niet in de mist verdwaalde.
Ik ben nog eens heel bang geweest… Ik was in het veld bezig met de paarden toen ik een geluid hoorde boven mijn hoofd. Ik keek omhoog en zag dat er een luchtgevecht gaande was: twee vliegtuigen die elkaar beschoten. Dit overleef ik niet, dacht ik. Ik was ver weg van de boerderij en de paarden werden onrustig. Ik heb ze uit het tuig gehaald en ze laten lopen. Zelf rende ik over de landerijen en sprong ik over de sloten naar huis, zo bang was ik dat ik zou worden neergeschoten.’
Wat heeft u gedaan toen de oorlog voorbij was?
‘Toen we op 5 mei opstonden, werd er gezegd: trek je mooie kleren aan. Maar het werd helaas geen feestje want we hoorden overal knallen. We stonden voor onze boerderij en zagen dat de brug van Steendam werd opgeblazen. Die vloog wel 200 meter de lucht in… Als ik erover praat, zie ik nog die bloedende luchten voor me.
De oorlog was een nare tijd. We hebben vijf jaar opgesloten gezeten en moesten in de avond om 8 uur thuis zijn. Ik heb daardoor geen mooie jeugd gehad. Ik had geen uitjes, geen schoolreisjes, geen contact met andere meisjes in het dorp. Kan je je voorstellen dat je in een de klas zit met mensen die je kunnen verraden? Het was nergens veilig, vooral voor Joden niet.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.