‘De hele nacht lag ik in het donker met knagende ratten en muizen om me heen’


Sef en Yannick vertellen het verhaal van Salo Muller
Molenbeekstraat 34-2, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Sef en Yannick van de Anne Frankschool in de Rivierenbuurt in Amsterdam hebben zich goed voorbereid en hebben er veel zin in. Yannick is erg enthousiast en kan niet stilzitten. Hij is helemaal klaar voor meneer Muller en hij laat zijn Ajax T-shirt en dito sleutelhanger zien. Want net als hij is meneer Salo Muller groot fan van Ajax.

Waar woonde u toen de oorlog begon?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en woonde toen als enig kind met mijn ouders in de Molenbeekstraat op nummer 34, twee hoog. Om de hoek van jullie school. Thuis had ik het goed. Ik had een eigen kamertje en werd ook wel een beetje verwend. Dat zie je vaak bij kinderen die enig kind zijn. In het begin van de oorlog was het nog niet zo erg. Wel moesten we de gordijnen dichthouden en we mochten niet overal meer naartoe. Maar voor mij begon de oorlog pas echt in 1942. Toen begreep ik dat het serieus was. Ik was zes en op een dag bracht mijn moeder mij naar school en zei: “Tot vanavond en lief zijn hoor!” Dit waren de laatste woorden die mijn moeder tegen mij heeft gezegd.’

Wat is er met uw moeder gebeurd?
‘Op haar werk is ze samen met mijn vader en alle Joodse mensen van het bedrijf bij een razzia opgepakt, in een vrachtwagen gestopt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Een buurman haalde me van school en vertelde dat ze waren opgepakt. Ik begreep daar niks van. Hij bracht me naar mijn tante, een zus van mijn moeder, in de Dintelstraat. Mijn nichtje was ziek, ze had roodvonk wat heel besmettelijk is. ’s Avonds werd er op de deur gebonkt: ”Aufmachen, Polizei!” Ik moest me van mijn tante achter de deur verstoppen en heel stil zijn. Ze deed open en vertelde dat er iemand roodvonk had in huis. Duitsers waren heel bang voor besmettelijke ziektes. Ze zeiden dat ze over drie weken terug zouden komen. Net op het moment dat ze weg wilden gaan, kwam ik achter de deur vandaan. “Wie is dit?” vroegen ze. “Het kind van mijn zus,” zei tante en ze namen me mee. Ik had niets bij me, geen jas, geen spullen, niets. In de schouwburg heb ik nog heel even mijn ouders gezien. Ze stonden op het podium en ik rende naar ze toe. Een soldaat hield me tegen en ik werd naar de crèche aan de overkant gebracht. Het was de laatste keer dat ik mijn ouders zag. Ze zijn diezelfde nacht naar Westerbork vervoerd en later in Auschwitz vermoord.’

Wat is er toen met u gebeurd?
‘Ik heb op negen adressen ondergedoken gezeten. Ik mocht niet naar buiten, mocht niet naar school en ik miste mijn ouders verschrikkelijk. Iedere keer als ik verraden was of als er iets anders was waardoor ik weg moest, werd ik opgehaald door een meneer. Piet Bosboom was zijn naam, maar in de oorlog heette hij Piet Bakker. Op een gegeven moment bracht hij me bij een gezin in Amersfoort. Het gezin had een zoon die op het Conservatorium gitaar studeerde. Als hij niet thuis was, speelde ik wel eens op zijn gitaar. Maar ik was zo dom om ‘m niet op dezelfde plek terug te leggen. Toen de jongen thuiskwam vroeg hij: “Heb jij aan mijn gitaar gezeten?” En dan zei ik heel braaf: “Ja, meneer”. En dan sloeg hij me alle hoeken van de kamer door. Zo erg dat de dokter moest komen. Ik was bont en blauw. Toen de dokter vroeg hoe dat zo was gekomen, zei de moeder dat het kwam doordat ik had geslaapwandeld. Een paar weken later gebeurde hetzelfde; ik had op zijn gitaar gespeeld, hij kwam erachter en sloeg me. Dit keer had ik een gebroken neus en een scheur in mijn jukbeen. En weer kwam de dokter. De vrouw vertelde dat ik van de trap was gevallen. De dokter vroeg mij of dit waar was en ik vertelde hem dat ik was geslagen. Toen heeft meneer Bakker me opgehaald en weggebracht naar een volgend adres.’

Wat was de vervelendste verstopplek waar u ondergedoken zat?
‘Ik zat een tijd ondergedoken op een boerderij in Friesland en daar vlakbij was een kamp met Duitse soldaten. Als er gevaar dreigde, bijvoorbeeld omdat de soldaten naar de boerderij kwamen, moest ik me verstoppen. Onder de grond! Dan rolde de boer het vloerkleed van de plankenvloer, haalde wat planken weg en liet me, terwijl ze mijn handen vasthielden, in de kruipruimte zakken. Als ik geluk had, viel ik op mijn rug. Als ik pech had, viel ik op mijn gezicht. Dan timmerden ze die planken weer dicht en legden het vloerkleed erop. Als de Duitsers er waren, moest ik heel stil zijn, terwijl in die kruipruimte ratten en muizen rondliepen. Soms lag ik de hele nacht daar in het donker en die ratten en muizen beten en knaagden aan mijn armen en benen. Als ik dan de volgende ochtend uit het gat werd gehaald, had ik allemaal wondjes op mijn armen en benen. Dat was de allerergste verstopplek.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892