‘De Duitse militair gaf zijn dagrantsoen aan eten aan mijn vader, voor mij en mijn zusje.’


Meryem (10) en Berkay (11) vertellen het verhaal van Gemma de Zwart was 1 jaar toen de oorlog begon
Westeinde 339

Tijdens de oorlog woont Gemma de Zwart met haar ouders, zusje en broertje aan het Westeinde, boven de rijwielzaak van haar vader. Op straat zingt ze met andere kinderen wel eens slechte oorlogsliedjes over NSB’ers bijvoorbeeld. Dat zijn geen nette liedjes, één ervan gaat ongeveer zo:

Op de hoek van de straat staat een NSB’er
Het is geen man, ’t is geen vrouw, ’t is een farizeeër
Schiet ‘m dood door z’n poot, doe ‘m in een kissie
Doe er dan wat water bij, dan zwemt ‘ie als een vissie.

Hoe voelde u zich wanneer het luchtalarm af ging?
Ik weet nog dat ik in het ziekenhuis lag. Op dat moment was ik zo ver hersteld, dat ik weer buiten mocht lopen. Toen ging het alarm en moesten we allemaal schuilen. Ik was zo verschrikkelijk bang. Ik hoor de zuster nog roepen: ‘Gemma! Kom hier, kom hier!’ Ik rende snel naar het ziekenhuis om binnen te komen, maar ik kreeg de deur niet open. Ik stond er aan te trekken en moest huilen. Bijna plaste ik in mijn broek van angst.

Begreep u als kind wat er gebeurde in de oorlog?
Ik wist wel dat de Duitsers geen aardige mensen waren. Want hoe jong je ook bent, je voelt als kind veel dingen aan. Je voelde de angst van je ouders. Ze hoefden niks te zeggen. Op een middag was ik aan het ballen op straat. Ik hoorde ineens marcherende soldaten. Vanaf het ziekenhuis kwamen ze eraan. Alle mensen werden uit hun huizen gehaald en moesten verplicht komen kijken. Ik wilde eigenlijk doorgaan met ballen, maar mijn moeder riep mij en knikte nee. Normaal zou een kind van vier jaar vragen waarom ze niet verder mocht spelen. Maar ondanks dat ik zo jong was, zag ik aan het witte, angstige gezicht van mijn moeder dat ik niet door mocht spelen. Ik draaide me om en ging kijken. Het enige wat ik kon doen om me toch een beetje te verzetten, was boos kijken.

Is er een bijzonder moment dat u is bijgebleven?
Mijn broertje is twee maanden voor de bevrijding overleden. Hij was ziek en er was een tekort aan medicijnen en medische kennis. Mijn vader heeft toen zijn rijwielzaak tijdelijk gesloten. Een Duitse militair had zijn fiets voor de sluiting ter reparatie aan mijn vader gegeven. Toen hij hem kwam ophalen zag hij dat de zaak dicht was. Hij vroeg waarom de winkel gesloten was. Mijn vader antwoordde: ‘Dat is privé.’ De Duitse militair vroeg daarop waar mijn broertje was, want hij zag ons wel eens spelen. Daarop zei mijn vader dat hij gestorven was. De Duitser keek mijn vader aan en vond het heel erg. Hij had zelf ook een gezin in Duitsland en werd verplicht om in dienst te gaan. Zijn familie in Duitsland leefde tussen de bombardementen. Hij hoopte en bad dat ze nog in leven waren. Hij gaf zijn dagrantsoen aan eten aan mijn vader, voor mij en mijn zusje. Mijn vader zag toen ineens de menselijke kant van die Duitser. Hij was niet alleen militair, maar ook een vader. En dat soort momenten heeft ook geholpen om de Duitsers niet alleen als vijand te zien. Niet iedereen in dat land was slecht.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892