‘De dakpannen rammelden van het lawaai’


Jian, Grietje en Tineke vertellen het verhaal van Gelfke Postma
Singel, Tytsjerk

Gelfke Postma was nog maar twee toen de Tweede Wereldoorlog begon. Ze woonde met haar ouders in het witte huis aan de Singel. Dat huis staat er nog steeds. Je kon er toen alleen met een plank over de sloot komen. In 1942 kreeg ze een broertje. Ze ging naar de Christelijke school, die zat toen nog bij de kerk. Haar vader was melkboer en ze hadden een paar koeien. Haar moeder hielp met melken. Aan Jian, Grietje en Tineke van OS de Romte in Tytsjerk vertelt ze haar verhaal.

Vierden jullie ook verjaardagen en Sinterklaas in de oorlog?
‘Nee, in de oorlog vierde je geen feesten. Je mocht ’s avonds na achten niet naar buiten, het was dan spertijd, dat noem je nu een avondklok. Maar er was ook niks; geen cadeautjes, geen frisdrank, limonade of taart. Dat kun je je niet voorstellen, maar je kon dus niks kopen. Op een gegeven moment ging alles op de bon. Ik wilde heel graag een step, dat weet ik nog heel goed. Maar die waren er ook niet. Toen heeft mijn vader een stuk spek en een pakje boter geruild voor een driewieler, waar ik eigenlijk al te groot voor was. Wel was er een kerstfeest in de kerk. Ik herinner me een hele grote kerstboom vol met kaarsjes. De koster stond erbij met een emmer water en een spons op een stok om de kaarsjes te doven.
Wat ik ook nog goed weet uit die tijd is dat we de radio moesten inleveren. Dat wilde onze heit niet. Toen heeft onze mem er een oud laken en een zak omheen gedaan en de radio drie jaar lang in het hooi verstopt. Maar na de oorlog deed de radio het niet meer; er zat allemaal stof in. Ook hadden we geen douche. Wassen deden we één keer per week in een teil met water uit de regenton.’

Was u bang in de oorlog?

‘Ja, ik ben wel bang geweest. Ik weet nog dat er op een nacht een vliegtuig vlak bij ons huis neerstortte, achter de Súderein in de polder. Hij kwam heel laag over ons huis; de dakpannen rammelden van het lawaai. Ik hoorde een hoog, jankend geluid en daarna was er allemaal vuur. Ik ben nog jaren lang bang geweest voor vliegtuigen. Zelfs na de oorlog ging ik uit bed als ik een vliegtuig hoorde. “Die storten niet allemaal neer,” zei mem dan. Ook eng, ik was toen een jaar of zeven, was die ene keer op Zwartewegsend. Daar stonden allemaal bomen langs de weg met daaronder munitiewagens van de Duitsers. De Engelsen wisten dat en beschoten ze vanuit de lucht. De boel ontplofte; wij zaten toen net op school. De ramen trilden en sommige ramen van huizen in de buurt sprongen eruit. Alle kinderen op school moesten schuilen onder de houten schoolbanken. We waren allemaal zo bang en huilden.’

Hadden jullie ook onderduikers?

‘Nee, wel evacués. Een vader en een moeder. Hun dochter zat bij de familie Leistra, even verderop. Maar die ouders vonden het bij ons niet leuk, vooral die moeder niet. Elke dag aardappels en brood eten en slapen in de bedstee en het was heel afgelegen. Die man was een beetje als een pake voor me; hij speelde ook met me. Maar die moeder deed niks anders dan zeuren. Mijn mem kon er niet meer tegen. Toen kwam master Fennema erbij om de boel te sussen. We hebben uiteindelijk geruild met de familie Leistra. Zij kregen de ouders, wij hun dochter Toos. Ik kreeg een mooi beursje van haar en dat heb ik nog heel lang bewaard.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892