‘De boer was ook heel aardig voor andere mensen’
Julius, Olivier, Eva vertellen het verhaal van Henk Smit
Van Oldenbarneveldtstraat 10, AmsterdamAmsterdam-West
Julius, Olivier en Eva van de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West interviewen meneer Henk Smit op school. Hij zit al klaar in een gezellig kamertje met sap en lekkere koekjes. In de oorlog woonde hij ook in Amsterdam-West.
Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat merkte u daarvan?
‘Ik was 6 jaar en woonde met mijn ouders op de Van Oldenbarneveldtstraat nummer 10. Dit was mijn buurtje. Ik zat op een Franse school, maar de Duitsers vonden dat niks. Dus die school werd opgeheven en toen moest ik ineens naar een andere school.’
‘Na 1941 mochten Joodse mensen bijna niks meer, Joodse leraren werden ontslagen en ze hebben toen ontzettend veel Joodse mensen opgehaald. Ik herinner me ook dat er schuilkelders werden gebouwd in de stad. Als het alarm afging, was het de bedoeling dat je daar heen ging. Maar die schuilkelders stelden helemaal niks voor. We moesten ook onze ramen afplakken, zodat er geen licht naar buiten kwam, dan wisten de vliegtuigen niet waar ze waren.’
Hadden jullie het zwaar in de oorlog?
‘Ik was 8 jaar en mijn moeder was veel ziek en mijn vader was veel weg, daarom kookte ik vaak. Later in de oorlog was er geen gas meer. Toen moest ik een potje met eten op de houtkachel warm maken. Maar er was geen hout, dus hakte ik de planken van de wandkast in stukjes om toch vuur te kunnen stoken. We ruilden veel met andere mensen, bijvoorbeeld wat groente tegen wat aardappelen. Later was er steeds minder eten. We hadden een hondje, die moest een keer een behoefte doen, toen is hij gewoon door iemand meegenomen. Mensen hebben ook bloembollen gegeten. Bij ons thuis was het gelukkig niet zo erg. Maar alles was op rantsoen. Je had bijvoorbeeld ‘schuifkaas’, zo noemden we dat, dat was maar een heel klein stukje kaas. Dan schoof je dat over je boterham zodat je bij de laatste hap nog net een lekker stukje kaas had.’
Hoe heeft u de hongerwinter overleefd?
‘Toen er steeds minder te eten was, ben ik in januari 1945 buiten Amsterdam bij een boer gaan wonen, in de Wieringermeer. Ik werkte mee op het land en dat vond ik fijn. De boerin was een beetje hard. Ik moest me bijvoorbeeld wassen in een teil met ijskoud water. De boer was ook heel aardig voor andere mensen. Mijn vader is een keer langs gekomen om wat eten mee te nemen. Daardoor wist ik dat mijn ouders nog leefden. Ik bleef daar tot 17 april 1945. Toen werd de Wieringermeer onder water gezet. Ik kreeg een plekje bij de boerenknecht en zijn vrouw in Nieuwe Niedorp. Ik ging pas eind juni terug naar huis. Mijn moeder was erg ziek, ze lag in het ziekenhuis en heeft niet lang meer geleefd.’
‘De oorlog in de Oekraïne, heeft me erg geraakt. Alles is weer naar boven gekomen; de kou, geen eten en dan hadden wij nog niet eens de bombardementen. Maar kou en honger vergeet je niet.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.