‘De Amerikanen gaven mijn vader serum tegen difterie mee voor mij’
Lauren, Elan en Lolo vertellen het verhaal van Joop Hulskamp
LeidsekadeAmsterdam-Oost
Lauren, Elan en Lolo interviewen Joop Hulskamp. Hij is geboren in 1940 in Utrecht aan de Leidsekade. Aan de leerlingen van basisschool Thula in Amsterdam-Oost vertelt hij zijn verhaal.
Hoe oud was u toen de oorlog meemaakte?
‘Ik ben geboren in Utrecht net toen de oorlog begon. Dat was niet zo leuk voor mijn moeder want zij kwam uit Duitsland. Zij was naar Nederland gevlucht toen de oorlog daar begon. Ze was al eens eerder in Nederland geweest en had mijn vader leren kennen. Maar in 1939 ging ze echt uit Duitsland weg. Ze dacht: hier komt die oorlog niet. Maar die kwam ook hier natuurlijk.’
We hebben gelezen dat u tijdens de oorlog heel ziek werd. Wat gebeurde er?
‘Dat was aan het eind van de oorlog, ik was toen 4, 5 jaar. Veel kinderen werden ziek omdat ze al zo lang weinig te eten hadden gehad. Ik kreeg difterie. Daar ga je aan dood als je geen tegengif krijgt. Ik weet nog wel dat ik in bed lag en dat ik in een kast allerlei bewegingen zag. Ik had zo’n hoge koorts dat ik een soort spoken zag. Ik ging mijn bed uit en keek in de kast of daar soms iets in zat. Er was niks. Mijn vader keek in mijn keel zag dat ik difterie had. Toen is hij naar de dokter gegaan en hij zei: ‘Je moet gauw komen’. De dokter antwoordde: ‘Ik kan niks doen want ik heb geen serum’. En toen werd mijn vader ontzettend boos. Ik hoorde hem zeggen: ‘Je kan toch wel wat doen voor die jongen?’
Uiteindelijk zei de dokter tegen mijn vader: ‘Misschien kun je naar Tiel gaan. Daar liggen de geallieerden al en mogelijk hebben zij serum. Durf je dat?’ Mijn vader kreeg de fiets van de dokter en is ernaartoe gefietst met een brief waarin stond dat hij dat moest hebben.
En hij kreeg het serum ook van de Amerikanen. Niet alleen voor mij, maar een hele kist. Hij nam het achterop de fiets mee, en moest weer door de vijandelijke linies fietsen om thuis te komen. Want je kon nog onderweg ook nog worden neergeschoten. Maar hij heeft het gehaald. En daar ben ik wel erg trots op. Toen de arts de voorraad zag, zei hij: ‘Hiermee kan ik wel de hele stad vaccineren’.’
Was u weleens bang?
‘Eigenlijk niet echt. Dat kwam ook door mijn ouders want die zorgden goed voor me. Aan het eind van de oorlog zaten we op het balkon, samen met de buren. Mijn vader liep in de tuin rond. Je hoorde af en toe een knal en het gieren en fluiten van granaatscherven. Er was ergens een luchtgevecht en mijn moeder zei tegen mijn vader: ‘kom nou toch binnen’. Om mijn moeder tegemoet te komen ging hij op een trapje staan. Ze hoorde weer dat fluitende geluid en vroeg opnieuw of hij alsjeblieft naar binnen wilde komen. Net toen hij naar binnenliep, schampte een granaatscherf zijn hoofd, zijn nekharen waren verbrand.
De scherf belandde in de schutting van de buren. Ik zag er een beetje rook uitkomen. Ik vroeg meteen: ‘Mag ik die scherf hebben? ‘Nee’, zei mijn vader, ‘die scherf is van de buren, hij is in hun tuin gevallen.’ Later kwam die buurman binnen met de scherf in zijn hand en hij legt hem zo naast mijn bord neer. Hij was nog warm.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.